Overwegingen
1. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht. De rechtbank wijst dit verzoek toe, gelet op de omstandigheden die zijn aangevoerd.
2. Eiseres is geboren op [1990] en heeft de Eritrese nationaliteit. Eiseres heeft eerder
in Nederland een asielaanvraag ingediend. Dit asielverzoek is op 29 december 2015 afgewezen als niet-ontvankelijk omdat Italië verantwoordelijk werd gehouden voor de behandeling van het asielverzoek. Eiseres is in 2016 overgedragen aan Italië, waarna ze daar internationale bescherming heeft gekregen. Op 9 maart 2017 heeft [vader] , de echtgenoot van eiseres en de vader van referente, in Nederland een aanvraag ingediend voor de nareis van eiseres en referente. De aanvraag voor de nareis van referente is ingewilligd, waarna zij vanuit Ethiopië naar Nederland is gekomen. De aanvraag voor de nareis van eiseres is op 22 februari 2018 afgewezen, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres feitelijk behoorde tot het gezin van [vader] . Op 6 oktober 2018 is [dochter] geboren, de dochter van eiseres en haar man en tevens de zus van referente. Referente heeft vervolgens op 14 december 2018 de onderhavige aanvraag gedaan voor eiseres en haar zus. Eiseres wil met haar dochter samen in Nederland verblijven als familie- of gezinslid bij referente, haar minderjarige dochter. De echtgenoot van eiseres en referente hebben allebei een verblijfsvergunning in Nederland, eiseres en haar dochter [dochter] hebben een verblijfsvergunning in Italië.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen omdat zij niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het algemeen belang van de Nederlandse overheid weegt volgens verweerder zwaarder dan het persoonlijk belang van eiseres en referente. De weigering om een verblijfsvergunning te verlenen is volgens verweerder niet in strijd met het recht op respect voor familie- en gezinsleven dat volgt uit artikel 8 van het EVRM.
4. Eiseres voert in beroep aan dat verweerder ten onrechte de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in haar nadeel heeft laten uitvallen. Er is geen sprake van een ‘fair balance’ als bedoeld in dat artikel. Zij wijst daarbij op artikel 24, in samenhang met artikel 7, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Op grond van deze artikelen had verweerder de eenheid van het gezin dienen te handhaven. De vader van referente heeft rechtmatig verblijf in Nederland en referente woont sinds haar komst in Nederland bij hem. Zij wordt hier verzorgd en opgevoed. Dit is niet kenbaar betrokken door verweerder. Verder is het vanwege de heersende pandemie niet in het belang van referente dat zij het familie- en gezinsleven op afstand uitoefent. Bovendien heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd hoe referente invulling kan geven aan het familieleven, gelet op de lange afstand en reistijd naar Italië. Referente kan niet alleen reizen omdat zij minderjarig is. Referente heeft bovendien geen enkele band met Italië. Ze is daar niet geboren, heeft daar niet verbleven en is daar niet opgegroeid. Referente gaat in Nederland naar school, heeft hier haar vriendenkring opgebouwd en heeft sterke sociale, culturele en linguïstische banden met Nederland. Eiseres doet in dit verband een beroep op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 26 oktober 2020.Het is in het belang van referente dat zij wordt herenigd met haar moeder en zusje en niet wordt gedwongen om te kiezen tussen haar vader en haar moeder. Het besluit komt erop neer dat beide kinderen in strijd met artikel 24 van het Handvest bij één ouder zullen opgroeien. Verder heeft verweerder niet aangetoond dat de Italiaanse autoriteiten aan referente verblijfsrecht zullen toekennen. Ze heeft in Nederland een asielstatus en zal dan ook in Italië geen bescherming krijgen. Verweerder heeft tot slot in strijd met de tekst, het doel en de totstandkomingsgeschiedenis van de Gezinsherenigingsrichtlijn gehandeld door de vluchtomstandigheden van betrokkenen niet te betrekken bij de besluitvorming. Er is sprake van belemmeringen om het familieleven buiten Nederland uit te oefenen. Verweerder heeft tot slot niet inzichtelijk gemaakt welke belangen van de Nederlandse overheid zwaarder wegen dan de belangen van referente.
5. De rechtbank dient in het kader van het beroep op artikel 8 van het EVRM te beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken, en, indien dat het geval is, verweerder zich, gelet op de “fair balance” die dient te worden gevonden tussen enerzijds het belang van eiseres bij het uitoefenen van het familie- en privéleven hier te lande en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid, niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat op hem niet een positieve verplichting rust om eiseres verblijf in Nederland toe te staan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet ten onrechte en voldoende gemotiveerd in het nadeel van eiseres en referente heeft laten uitvallen. De rechtbank zal dit verder toelichten.
6. Allereerst is van belang dat niet in geschil is dat tussen eiseres en referente gezinsleven bestaat. Vervolgens volgt uit paragraaf 7.6 van Werkinstructie 2020/16 dat sprake moet zijn van een zekere mate van binding met een ander land dan het land van herkomst om aan te kunnen nemen dat het gezinsleven daar kan worden uitgeoefend. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiseres een zodanige band heeft met Italië dat het redelijk is om het gezinsleven daar uit te voeren, aangezien eiseres aldaar bescherming geniet. Verder is gebleken dat verweerder, conform de werkinstructie, in het bestreden besluit de binding met Nederland heeft afgezet tegen de binding met Italië. Verweerder heeft daarbij naar het oordeel van de rechtbank in het nadeel van referente en eiseres mogen meewegen dat referente nog jong is en vrij kort in Nederland verblijft, namelijk sinds oktober 2018. Eiseres heeft wel gesteld dat referente met Nederland sterke sociale, culturele en linguïstische banden heeft, maar heeft dit niet verder onderbouwd. Er is dan ook niet gebleken dat referente is geworteld in Nederland. De uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 26 oktober 2020 waar eiseres naar heeft verwezen is dan ook niet vergelijkbaar, omdat in die uitspraak vaststond dat de kinderen diep geworteld waren in Nederland. Daarnaast is van belang dat artikel 8 van het EVRM geen domiciliekeuze biedt.
7. Verweerder heeft zich verder in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een schending van het gezinsleven tussen referente en haar vader, omdat niet is onderbouwd waarom de vader van referente niet ook naar Italië zou kunnen verhuizen. Hier is in beroep niet nader op gereageerd. Ook heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank mee kunnen wegen dat eiseres na haar vertrek uit Eritrea in 2014 niet meer met referente heeft samengeleefd. Daarbij heeft verweerder opgemerkt dat er omstandigheden zijn geweest die hebben gemaakt dat zij sindsdien niet meer hebben samengeleefd, maar dat de beslissing van verweerder geen verandering brengt in de manier waarop eiseres en referente sindsdien op afstand invulling hebben gegeven aan het gezinsleven. Verweerder heeft daarover niet ten onrechte aangegeven dat het onjuist is om te stellen dat referente door de beslissing van verweerder gedwongen wordt om te kiezen tussen haar vader en haar moeder.
8. Uit de werkinstructie volgt verder dat verweerder niet beoordeelt of de vreemdeling en diens gezinsleden daadwerkelijk zullen worden toegelaten tot het andere land. Als door het gezin (een begin) van bewijs wordt geleverd dat dit derde land voor hen niet bereikbaar of toegankelijk is, dan moet daar in de belangenafweging wel op worden ingegaan. Eiseres heeft gesteld dat de Italiaanse autoriteiten geen verblijfsrecht zullen toekennen aan referente, maar heeft dit niet nader onderbouwd. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat in het kader van de aanvraag die voor ligt slechts wordt beoordeeld of sprake is van strijd met artikel 8 van het EVRM en dat niet hoeft te worden beoordeeld of de Italiaanse autoriteiten gezinshereniging zullen toestaan. Niet is gebleken of een begin van bewijs geleverd dat sprake is van objectieve belemmeringen om het gezinsleven in Italië uit te oefenen. Verweerder heeft dan ook in het bestreden besluit terecht meegewogen dat eiseres en referente het gezinsleven in Italië kunnen uitoefenen. Daarbij is verder van belang dat niet op dit moment is gebleken en geen begin van bewijs is geleverd dat Italië een eventuele daar ingediende aanvraag zal afwijzen. Verweerder heeft er verder terecht op gewezen dat de vluchtomstandigheden reeds zijn beoordeeld bij de aanvraag van 9 maart 2017 voor een mvv in het kader van nareis. Verweerder heeft tot slot in het bestreden besluit anders dan eiseres stelt kenbaar gemaakt welke belangen van de Nederlandse overheid meewegen in de belangenafweging. De beroepsgronden slagen niet.
9. Tot slot voert eiseres aan dat referente in Italië in de erbarmelijke omstandigheden zoals elke andere asielzoeker zal dreigen te verkeren. Verweerder heeft daarbij niet op basis van een individueel onderzoek vastgesteld dat het in het belang van referente is dat zij aan Italië zal worden overgedragen. Verweerder heeft in dit verband ten onrechte getoetst aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
10. De rechtbank stelt vast dat de overwegingen in het bestreden besluit over het interstatelijk vertrouwensbeginsel een reactie zijn op hetgeen eiseres in het bezwaarschrift heeft aangevoerd.
Verder overweegt de rechtbank dat geen sprake is van een procedure in het kader van de Dublinverordening. Referente zal dan ook niet worden overgedragen aan Italië. De toets die voorligt is of sprake is van objectieve belemmeringen om het gezinsleven in Italië uit te oefenen. Hiervan is niet gebleken, gelet op wat is overwogen onder rechtsoverwegingen 6 en 7. Verweerder heeft zich verder in dit kader niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat voor zover eiseres heeft aangevoerd dat zij en referente geen onderdak kunnen krijgen in Italië, daar geen (begin van) bewijs van is geleverd en dat ook niet is gebleken dat de Italiaanse autoriteiten hen bij voorkomende problemen niet zouden kunnen helpen.
11. Tot slot slaagt het beroep op schending van de hoorplicht niet. Van horen in bezwaar kan op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht worden afgezien wanneer er naar objectieve maatstaven op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gemaakte bezwaren niet tot een andersluidend besluit kunnen leiden. Gezien de motivering van het primaire besluit en wat eiseres hiertegen in haar bezwaarschrift heeft aangevoerd, is aan deze maatstaf voldaan.
12. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft besloten dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde mvv.
13. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.