ECLI:NL:RBDHA:2021:12354

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2021
Publicatiedatum
12 november 2021
Zaaknummer
09/126524-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging met de dood in winkelcentrum met mes, verminderd toerekeningsvatbaar

Op 12 november 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 12 mei 2021 in een winkelcentrum in Leidschendam meerdere personen heeft bedreigd met een mes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die in een verwarde toestand verkeerde, met een mes dreigende bewegingen heeft gemaakt en daarbij ernstige bedreigingen heeft geuit. De verdachte is geboren in 1983 en heeft een zorgwekkend psychiatrisch ziektebeeld, wat heeft geleid tot de conclusie dat hij verminderd toerekeningsvatbaar is. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 143 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden, en heeft de tijd in voorarrest in mindering gebracht. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die immateriële schade hebben geleden door de bedreigingen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tweede dagvaarding, die betrekking had op diefstal van een auto, wegens gebrek aan bewijs. De uitspraak benadrukt de ernst van de bedreigingen en de impact op de slachtoffers, evenals de noodzaak van behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/126524-21 en 09/273178-21 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 12 november 2021
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de meervoudige kamer verwezen zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] ,
[adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 29 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.J. van Drongelen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M.M. Kuyp naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging - ten laste gelegd dat:
09/126524-21(dagvaarding I)
hij op of omstreeks 12 mei 2021 te Leidschendam, gemeente
Leidschendam-Voorburg, althans te Nederland, diverse personen in het
winkelcentrum en/of diverse politieagenten en/of
- [slachtoffer 1] ,
- [slachtoffer 2] ,
- [slachtoffer 3] ,
- [slachtoffer 4] ,
- [slachtoffer 5] ,
- [slachtoffer 6] ,
- [slachtoffer 7] ,
- [slachtoffer 8] , en/of
- [slachtoffer 9] ,
heeft bedreigd,
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door met een mes te zwaaien en/of met een mes stekende bewegingen te maken
en/of met het mes te slaan op het rolluik en/of door die personen dreigend de
woorden toe te voegen:
- "ik maak jullie kapot",
- "ik ga jullie allemaal vermoorden",
- "ik maak je dood, ik heb niets te verliezen, kom maar op",
- "ik steek je neer, schiet mij maar neer, ik wil doodgeschoten worden door de
politie,. Jullie zijn allemaal kankerlijers",
- "ga weg allemaal of ik steek iedereen",
- "als je dichterbij komt steek ik je harstikke dood",
- "ik ga jullie allemaal vermoorden en ik ga jou steken",
- "ik steek je dood, ik laat me niet pakken", en/of
- "ik wil jou kankerhard",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
09/273178-21(dagvaarding II)
hij op of omstreeks
in de periode van 18 december 2020 tot en met19 december 2020 te
Leidschendam, althans te Nederlandeen auto, in elk geval enig
goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 10] , in elk geval aan een ander
toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks
in de periode van 18 december 2020 tot en met 20december 2020 te Zoetermeer,
althans te Nederland, een auto, althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten
tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans
redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed
betrof.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de bij dagvaarding I en bij dagvaarding II (primair) tenlastegelegde feiten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Dagvaarding I
De raadsman heeft – overeenkomstig zijn op schrift gestelde pleitnotitie – ten aanzien van de tenlastegelegde bedreiging geen verweer gevoerd ten aanzien van de bewezenverklaring.
Dagvaarding II
De raadsman heeft – overeenkomstig zijn op schrift gestelde pleitnotitie – van het primair en
subsidiair tenlastegelegde vrijspraak bepleit, vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
3.3
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank komt op grond van de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring van hetgeen bij dagvaarding I is ten laste gelegd. De rechtbank heeft in bijlage II opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4
De bewijsoverwegingen
Dagvaarding I
De aangevers en getuigen hebben in de kern consistent en gelijkluidend verklaard dat de verdachte degene is geweest die op 12 mei 2021 in Leidschendam met een mes dreigende en stekende bewegingen heeft gemaakt en daarbij ook dreigende taal heeft geuit.
De verklaringen over het signalement komen overeen met de inhoud van andere bewijsmiddelen zoals de verklaringen van de slachtoffers en de camerabeelden van het voorval. De verdachte heeft ook bekend dat hij het mes – dat hij naar eigen zeggen bij zich had ter bescherming – heeft getoond aan meerdere mensen en dat hij daarmee stekende bewegingen heeft gemaakt terwijl hij dreigende taal uitte.
De vraag die beantwoord dient te worden is of het tonen van een mes en de met het mes verrichte handelingen in de gegeven omstandigheden een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, of met zware mishandeling, opleveren, en zo ja, tegen welk van de betrokken aangevers en getuigen. In dat verband is relevant of de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde personen in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat de bedreiging ten uitvoer zou kunnen worden gelegd en dat de bedreigde personen daarbij het leven zou kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank oordeelt dat de aard van de ten laste gelegde handelingen en uitlatingen van de verdachte in de gegeven omstandigheden een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht opleveren. De verdachte heeft immers niet alleen het mes getoond, maar ook meerdere stekende bewegingen gemaakt, terwijl hij dreigende uitlatingen deed terwijl hij op korte afstand van de betrokkenen stond. De verdachte heeft weliswaar verklaard dat het niet zijn intentie was om de aangevers angst aan te jagen, maar dat maakt het oordeel van de rechtbank niet anders.
De rechtbank beschouwt de handelingen van de verdachte als bedreigend jegens de beide buitengewoon opsporingsambtenaren van de HTM, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , jegens de personen die zich in de winkel bevonden, [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] en jegens [slachtoffer 6] , de politieambtenaar die in zijn vrije tijd ter plaatse was.
Conclusie
De rechtbank acht daarom bewezen dat de verdachte [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 6] , [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. Ten aanzien van de andere in de tenlastelegging genoemde personen zal de rechtbank de verdachte vrij spreken. Onvoldoende is vast komen te staan dat bij deze personen, die min of meer slechts zijdelings betrokken waren bij het incident met de verdachte, en ook nog gedeeltelijk op een moment dat de verdachte achter het rolluik in de winkel stond, in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat verdachte zijn bedreiging tegen hen ten uitvoer zou leggen.
Dagvaarding II,
De rechtbank heeft op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kunnen vaststellen dat de verdachte degene is geweest die de auto heeft gestolen in Leidschendam dan wel wist of behoorde te weten dat de auto - die weliswaar in een op zijn naam gehuurde garagebox stond - van diefstal afkomstig was. De verklaring van de verdachte dat hij voor een ‘kleine’ financiële vergoeding enkel een garage voor een ander op zijn naam heeft gehuurd en niet in het bezit was van een toegangssleutel, acht de rechtbank niet geheel onaannemelijk. Gelet op de kringen waar de verdachte zich in bevindt en zijn persoonlijke situatie, is het niet onaannemelijk dat de verdachte als katvanger gebruikt kan zijn. Er is aldus onvoldoende bewijs voor het voorhanden hebben van de auto. Voor het wegnemen van de auto door de verdachte ontbreekt eveneens wettig en overtuigend bewijs.
Met de verdediging is de rechtbank daarom van oordeel dat het primaire en subsidiaire tenlastegelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op
of omstreeks12 mei 2021 te Leidschendam, gemeente
Leidschendam-Voorburg,
althans te Nederland, diverse personenin het
winkelcentrum
en/of diverse politieagenten en/of- [slachtoffer 1] ,
- [slachtoffer 2] ,
- [slachtoffer 3] ,- [slachtoffer 4] ,- [slachtoffer 5],
- [slachtoffer 6] ,
- [slachtoffer 7] ,- [slachtoffer 8] , en
/of- [slachtoffer 9] ,
heeft bedreigd, met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling,door met een mes te zwaaien en
/ofmet een mes stekende bewegingen te maken
en
/of met het mes te slaan op het rolluik endoor die personen dreigend de
woorden toe te voegen:
- "ik maak jullie kapot",
- "ik ga jullie allemaal vermoorden",
- "ik maak je dood, ik heb niets te verliezen, kom maar op",
- "ik steek je neer, schiet mij maar neer, ik wil doodgeschoten worden door de
politie. Jullie zijn allemaal kankerlijers",
- "
ga weg allemaal of ik steek iedereen",
- "als je dichterbij komt steek ik je harstikke dood",
- "
ik ga jullie allemaal vermoorden en ik ga jou steken",
- "ik steek je dood, ik laat me niet pakken",
en/of- "
ik wil jou kankerhard",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering zijn geadviseerd.
De officier van justitie heeft ook gevorderd dat de rechtbank zal bevelen dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de straf niet langer te laten duren dan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de raadsman verzocht om een voorwaardelijke straf van slechts één dag op te leggen, aangezien de verdachte zich zal houden aan alle voorwaarden.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de bedreiging van meerdere personen door op klaarlichte dag in een winkelcentrum een mes op hen te richten en gericht te houden, steekbewegingen te maken en hierbij dreigende uitlatingen te uiten. De verdachte reageerde niet op talloze aanroepen van [slachtoffer 6] om het mes te laten vallen. Uiteindelijk is een arrestatieteam en een onderhandelaar ter plaatse gekomen om de verdachte te overmeesteren.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij geen zin meer had in het leven en zelfmoord wilde plegen. Dit werd ingegeven door de vele sirenes die hij hoorde en de controleurs om hem heen, waardoor iets in zijn hoofd explodeerde. De bedoeling van de verdachte was dat de gealarmeerde politie hem misschien zou doodschieten.
Er is sprake van ernstige feiten, waarbij de verdachte gevoelens van angst en onveiligheid heeft veroorzaakt bij de slachtoffers maar ook voor het winkelend publiek dat getuige is geweest van dit incident. Het moet voor [slachtoffer 6] , die als politiemedewerker de medewerkers van de HTM te hulp schoot, en juist heeft geprobeerd om te de-escaleren, buitengewoon beangstigend zijn geweest dat hij op korte afstand bedreigd werd met een mes door iemand in verwarde toestand die zeer agressief overkwam. De ernstige dreiging die van de verdachte uitging blijkt ook uit andere verklaringen en uit de beschrijving van de camerabeelden die zich in het dossier bevinden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 17 oktober 2021.
Daaruit blijkt dat de verdachte eerder voor soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is gekomen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Leger des Heils, Jeugdbescherming en Reclassering van 7 september 2021 opgemaakt door reclasseringsmedewerker [naam] van LDH Oost-Nederland. Dit rapport houdt onder meer in dat de verdachte al geruime tijd bekend is bij de GGZ met een zorgwekkend psychiatrisch ziektebeeld. Volgens de reclassering zijn de psychische klachten van de verdachte in combinatie met
middelengebruik belangrijke criminogene factoren geweest. Op dit moment is zijn situatie stabieler en zijn er verschillende beschermende factoren aanwezig. In het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft hij een woonplek in Enschede, alsmede dagbesteding en er wordt gestart met behandeling in het ambulante kader. De belangrijkste beschermende factor lijkt de moeder van de verdachte te zijn en hij is gevoelig voor de positieve adviezen en steun die hij van haar ontvangt. De reclassering schat in dat de huidige ingezette hulpverlening gezien de responsiviteit van de verdachte voldoende zou moeten zijn om het hoge risico op recidive te verminderen. De reclassering adviseert daarbij wel een justitieel kader. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarden meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
De rechtbank acht aannemelijk dat de verdachte, als gevolg van het ontbreken van realiteitsbesef en zijn suïcidale gedachtes tijdens het incident in verminderde mate in staat was om zijn gedrag nadat hij was aangesproken door de medewerkers van de HTM en [slachtoffer 6] bij te sturen. De rechtbank is mede gelet op de inhoud van het reclasseringsrapport van oordeel dat het feit de verdachte in enigszins verminderde mate kan worden toegerekend.
Gelet op de ernst van de feiten, kan naar het oordeel geen andere straf worden opgelegd dan een vrijheidsbenemende straf. Nu de rechtbank de verdachte van een deel van de tenlastegelegde feiten vrijspreekt, en de verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar acht, zal de rechtbank echter een lagere straf opleggen dan geëist door de officier van justitie.
De rechtbank zal ondanks de ernst van het feit het onvoorwaardelijke gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf gelijk stellen aan de duur van de voorlopige hechtenis, te weten 43 dagen, met aftrek.
De rechtbank overweegt daarbij dat oplegging van een hoger onvoorwaardelijk gedeelte de inmiddels ingezette hulpverlening, de plaatsing bij Zorg en Research en de aanmelding voor een geschikte woonplek op onaanvaardbare wijze zou doorkruisen, hetgeen op zichzelf het al hoge recidiverisico kan vergroten.
De rechtbank zal een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen.
De verdediging heeft verzocht een voorwaardelijke gevangenisstraf van één dag op te leggen. Dit zou echter geen recht doen aan de ernst van het feit. De rechtbank zal een voorwaardelijke gevangenisstraf van 100 dagen opleggen aan de verdachte, met een proeftijd van twee jaren en daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dan wel voort te laten duren dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen.
Bij de strafoplegging weegt de rechtbank mee dat de verdachte blijk heeft gegeven te erkennen dat hij kampt met verslavingsproblematiek en psychische klachten.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij bereid is om mee te werken aan hulpverlening, dat hij mee wil werken aan een behandeling en dat hij op de wachtlijst staat voor een kleinschalige woonvorm bij [naam stichting] in Den Haag, waarvoor hij gemotiveerd is.
De rechtbank komt aldus tot een gevangenisstraf van 143 dagen waarvan 100 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Aangezien er door de hardnekkige psychische en verslavingsproblematiek van de verdachte en zijn onvoorspelbare gedrag ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zal de rechtbank, gelet op artikel 14e Wetboek van Strafrecht, de aan de proeftijd verbonden voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar verklaren.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer 6] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van bij dagvaarding I bewezenverklaarde feit en vordert een schadevergoeding van € 600,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2021 en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van bij dagvaarding I bewezenverklaarde feit en vordert een schadevergoeding van € 400,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2021 en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 6] en [slachtoffer 1] voor toewijzing vatbaar zijn, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2021. Daarbij heeft de officier gevorderd dat aan de verdachte telkens een schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft matiging van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] tot een bedrag van € 100,-, bepleit nu [slachtoffer 6] - die werkzaam is bij de politie - zich in zijn vrije tijd heeft gemengd in het voorval.
In het geval van oplegging van een schadevergoedingsmaatregel heeft de raadsman verzocht om een betalingsregeling door middel van maandelijkse termijnen van € 50,-.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de raadsman om afwijzing van de vordering, dan wel niet-ontvankelijkheid verzocht, nu de vordering onvoldoende is onderbouwd.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partijen [slachtoffer 6] en [slachtoffer 1] als gevolg van het bij dagvaarding I bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade hebben geleden, waarvoor de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op respectievelijk € 600,- en € 400,-. De rechtbank zal de vorderingen tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2021.
De rechtbank merkt daarbij op dat sprake is van een aantasting in de persoon. Gelet op de gedragingen van de verdachte – het maken van stekende bewegingen en het dreigen met een mes – brengen de aard en de ernst van de normschending mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelden zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Dat geldt in het bijzonder voor de benadeelde partij [slachtoffer 6] , die op zeer korte afstand van de verdachte, in een afgesloten ruimte heeft gestaan. Het verweer dat [slachtoffer 6] zichzelf als agent in burger vrijwillig heeft gemengd in het voorval en daarmee enige onveiligheid heeft opgezocht, kan naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot afwijzing of matiging van de schadevergoeding. [slachtoffer 6] heeft gehandeld vanuit zijn maatschappelijk plicht, maar dat maakt niet dat de ernst van de dreiging en de gevolgen die deze voor [slachtoffer 6] hebben gehad, minder zwaarwegend zijn.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan de verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van na te melden bedragen ten behoeve van genoemde slachtoffers. De rechtbank zal daarbij bepalen dat daarbij in maandelijkse termijnen van € 50,- kan worden betaald. De rechtbank heeft vanwege de persoonlijke omstandigheden van de verdachte de gijzeling gematigd en vastgesteld op respectievelijk zes en vier dagen.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft onttrekking aan het verkeer gevorderd van het in beslag genomen goed.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte alsnog afstand gedaan van het in beslag genomen goed.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Het na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een mes, met behulp waarvan het bij dagvaarding I bewezenverklaarde is begaan, dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14e, 22c, 22d, 36b, 36c, 36f, 57, 63, 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte bij dagvaarding II het tenlastegelegde primaire en subsidiaire feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding I tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
143 (honderd drieënveertig) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
100 (honderd) DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van Trajectum en/of een forensisch polikliniek zoals Fivoor of JusTact of een soortgelijke ambulante zorginstelling op de tijden en plaatsen door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen. Deze behandeling richt zich op het psychisch welzijn van de veroordeelde en zijn middelengebruik. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de
behandeling;
- gedurende de proeftijd verblijft in een instelling voor beschermd wonen of een andere instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld. De veroordeelde heeft een dagbesteding die aansluit op zijn mogelijkheden in kwaliteiten, te bepalen door de reclassering.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
beveelt dat bovengenoemde bijzondere
voorwaardenen het - op grond van artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht - uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
heft op het tegen de verdachte verleende geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en
veroordeelt de veroordeelde om een bedrag van
€ 600,-,vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 12 mei 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 6] ;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 6] , van een bedrag van € 600,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, te voldoen in 12 maandelijkse termijnen van € 50,- per maand;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur
maximaal 6 (zes) DAGEN.De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en
veroordeelt de veroordeelde om een bedrag van
€ 400,-,vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 12 mei 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 1] ;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 400,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, te voldoen in 8 maandelijkse termijnen van € 50,- per maand;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur
maximaal 4 (vier) DAGEN.De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
de inbeslaggenomen goederen
verklaart onttrokkenaan het verkeer het in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp op de als bijlage III aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen:
1.00 STK MES (92590658 ZWART)
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.I.S. Boers, voorzitter,
mr. A.M.A. Keulen, rechter,
mr. M.T. Renckens, rechter,
in tegenwoordigheid van A.M.C. van der Zwan, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 november 2021.
Bijlage I
Tekst wijziging tenlastelegging
Bijlage II
De bewijsmiddelen:
Dagvaarding I
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt bedoeld – tenzij anders is vermeld – een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit – tenzij anders is vermeld – de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL 1500-2021133653, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd
p. 1 t/m 93) en een aanvullend proces-verbaal met het nummer PL 1500-2021133274, van de politie eenheid Den Haag (doorgenummerd p. 94-98).
1. Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , opgemaakt op 12 mei 2021 (p. 30 t/m 32), voor zover inhoudende:

Ter hoogte van de winkel heb ik de man tot stilstand weten te brengen. Op dat moment trok de man zijn mes en maakte stekende bewegingen naar mij en de agent. Ik hoorde hem roepen: “ik maak je dood, ik heb niets te verliezen. Kom maar op”. Ik zag dat de man de winkel in liep. Ondertussen bleef hij ons maar bedreigen, zowel verbaal als met het mes. Ik zag dat de man twee of drie keer door het hek probeerde te steken richting mij, de agent en een tweede agent in burger.

2. Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 6] , opgemaakt op 12 mei 2021
(p. 48 t/m 50), voor zover inhoudende:
Ik zag een deel van het lemmet van het mes door de mouw steken. Ik zag dat het lemmet ongeveer 8 tot 10 centimeter uit zijn mouw stak. Ik riep dat de man het mes moest laten vallen. Op dat moment stond ik ongeveer 2 a 3 meter bij de man vandaan. Ik hoorde de man op een agressieve toon tegen mij zeggen: “ik steek je neer, schiet mij maar neer, ik wil doodgeschoten worden door de politie. Jullie zijn allemaal kankerlijers”. Ik zag dat de man de winkel in ging. Ik ben achter de man aangelopen. Ik zag dat de man stekende bewegingen maakte richting mij, met het mes in zijn hand. Ik zag dat hij ook een stap richting mij zette. Ik hoorde de man zeggen: “Ik maak jullie kapot”, luidkeels en op zeer agressieve toon. Ik vond dit erg bedreigend.
3. Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 8] , opgemaakt op 12 mei 2021 (p. 53 t/m 64, met bijlagen), voor zover inhoudende:

Op het moment dat hij zich ging verzetten zag ik dat er iets scherps uit zijn mouw gleed. Toen ik beter keek, zag ik dat het een mes was. Ik zag dat de man zijn mes liet zien en ermee begon te zwaaien. De man is mijn winkel ingelopen. De man zwaaide met het mes in mijn richting en ik hoorde hem tegen de politieagent zeggen: “als je dichterbij komt steek ik je hartstikke dood” en “ik steek je dood, ik laat mij niet pakken”. Ik heb mij tijdens het incident heel erg angstig gevoeld.

4. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2] , opgemaakt op 12 mei 2021
(p. 33 t/m 35), voor zover inhoudende:
Toen ik naast mijn collega ging staan, zag ik dat de man die wij in de tram hadden gezien en hadden gevolgd, met een mes staan zwaaien. Hij zwaaide dreigend met het mes naar mij en mijn collega. De afstand tussen ons was ongeveer 3 meter. De man bleef nog steeds zwaaien met het mes. Tijdens het zwaaien met het mes, bleef de man mij en mijn collega aankijken. Ik voelde me hierdoor bedreigd.
5. Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 9] , opgemaakt op 12 mei 2021
(p. 79 t/m 93, met bijlagen), voor zover inhoudende:
Ik zag dat de man doorging de winkel in. Ik zag dat hij iets vasthield in zijn hand. Ik zag dat dat een mes was. Hij zei iets in de trant van “ik ga jullie allemaal vermoorden”. Ik weet dat dit erg dreigend was. Ik zag dat hij mij aankeek en ook naar mijn vader keek toen hij deze dreigementen uitte. Ik zag dat hij ongeveer drie meter van mij af stond op dat moment.
6. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 13 mei 2021 (p. 68 t/m 77, met bijlagen), voor zover inhoudende:
Ik bekeek de camerabeelden. Ik zag dat de verdachte in een winkel stond. Ik zag dat de verdachte in zijn rechterhand een donkerkleurig mes vasthad. Ik zag dat de afstand tussen de verdachte en de politieambtenaar (de rechtbank begrijpt:
[slachtoffer 6] ) ongeveer 1,5 meter was. Ik zag dat de verdachte vijfmaal een stekende beweging maakte richting de politieambtenaar. Ik zag dat dit op een afstand van ongeveer 1 meter was. Ik zag dat de politieambtenaar een stap achteruit zette. Ik zag dat de verdachte twee stappen vooruit zette en het mes in de lucht zwaaide en met het mes wees in de richting van de politieambtenaar, en wederom met het mes een stekende beweging maakte in de richting van de politieambtenaar.
7. Het proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt op 13 mei 2021 (p. 17 t/m 25), voor zover inhoudende:
A: Ik had een mes bij mij. Ik heb tegen mijn moeder gezegd dat ik er een eind aan zou maken en dat ik iemand mee zou nemen. Ik zag in de tram beveiligers die mij heel goed in de gaten hielden. Ik had het mes in mijn handen klaar voor als er iets zou gebeuren maar wel afgedekt. Toen kwam de HTM achter mij aan. Toen kwam er iemand die zich legitimeerde als politieagent. Ik heb wel geschreeuwd tegen die agent. Ik had het mes toen in mijn handen. Ik zie op de beelden dat ik heel boos was. Ik had mijn mes gepakt toen ik dacht dat ik gearresteerd zou worden.
V: De politieagent verklaart dat u hebt gezegd “Ik steek je neer, schiet mij maar neer, ik wil doodgeschoten worden door de politie, jullie zijn allemaal kankerlijers”’
A: Dat klopt wel een beetje dat ik dat allemaal heb gezegd.
Bijlage III
De beslaglijst