ECLI:NL:RBDHA:2021:12376

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 september 2021
Publicatiedatum
12 november 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 8203
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde aanvraag verblijfsdocument op basis van afhankelijkheidsrelatie met kind

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 september 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, een Ghanese man, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op basis van zijn dochter, die de Nederlandse nationaliteit heeft. De aanvraag werd eerder afgewezen omdat eiser niet voldoende bewijs had geleverd dat hij meer dan marginale zorg- en opvoedtaken voor zijn dochter verrichtte. Eiser stelde dat er nieuwe feiten en veranderde omstandigheden waren die een heroverweging van het eerdere besluit rechtvaardigden. De rechtbank oordeelde echter dat de door eiser ingebrachte stukken niet wezenlijk anders waren dan eerder overgelegde stukken en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de afwijzing konden rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat verweerder de aanvraag terecht had afgewezen en verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser was om substantiële zorg- en opvoedingstaken aan te tonen, wat niet was gebeurd. De belangen van het kind waren in het besluit van verweerder voldoende meegewogen, en de rechtbank zag geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/8203

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 september 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

v-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E. Tamas),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.S.H. Orsel).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om afgifte van een document, waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen. [1]
Bij besluit van 30 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via skype op 11 augustus 2021. Eiser heeft aan de zitting deelgenomen en is bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat ging aan deze zaak vooraf?
1. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedag 1] 1985 en in het bezit te zijn van de Ghanese nationaliteit. Zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van de Regeling Afwikkeling Nalatenschap Oude Vreemdelingenwet is bij besluit van 30 september 2014 met terugwerkende kracht ingetrokken tot 15 juni 2007. Met hetzelfde besluit heeft verweerder hem opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar. Dit besluit staat in rechte vast.
2. Op 13 februari 2019 heeft eiser een aanvraag ingediend tot afgifte van een document waaruit blijkt dat hij een afgeleid verblijfsrecht heeft op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) en het arrest Chavez-Vilchez [2] . Eiser wil verblijven bij zijn op [geboortedag 2] 2007 geboren dochter [dochter] (het kind), die de Nederlandse nationaliteit heeft.
3. Met het besluit van 12 september 2019 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen, omdat eiser onvoldoende bewijsstukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij meer dan marginale zorg- en opvoedtaken voor het kind verricht en omdat niet is gebleken dat er sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen wordt het grondgebied van de Europese Unie te verlaten wanneer eiser een verblijfsdocument wordt geweigerd. Verweerder heeft daarbij overwogen dat het kind altijd bij haar moeder heeft gewoond en dat niet is aangetoond dat er altijd contact tussen eiser en het kind is geweest, met name niet in de periode waarin het kind en haar moeder niet in Nederland ingeschreven waren (2014-2017). Dit besluit staat in rechte vast, omdat eiser hiertegen geen bezwaar heeft gemaakt.
Waar gaat deze zaak over?
4. Op 23 december 2019 heeft eiser opnieuw een aanvraag als bedoeld onder 2 ingediend, waarmee hij verblijf in Nederland beoogt bij het kind. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen onder verwijzing naar het besluit van 12 september 2019, omdat niet gebleken is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die rechtens relevant zijn. [3] Een deel van de ingebrachte stukken is volgens verweerder inhoudelijk niet wezenlijk anders dan de stukken die zijn overgelegd bij de eerste aanvraag. Het andere deel van de stukken had volgens verweerder eerder overgelegd kunnen en dus moeten worden. Daarnaast bevatten die stukken subjectieve verklaringen die niet met objectieve bewijsstukken zijn onderbouwd. Verweerder heeft in bezwaar de afwijzing gehandhaafd en eisers bezwaar ongegrond verklaard.
Waarom is eiser het niet eens met verweerder ?
5. Eiser stelt dat er wel degelijk sprake is van nieuwe feiten en veranderde omstandigheden. Hij heeft diverse stukken ingebracht waaruit dit blijkt, zoals foto’s die genomen zijn op verschillende momenten en locaties, diverse verklaringen, WhatsApp-berichten en een lijst met telefoonnummers van getuigen. Het lag op de weg van verweerder om nader onderzoek te verrichten, bijvoorbeeld door gebruik te maken van de door eiser verstrekte telefoonnummers van getuigen en eisers telefoon uit te lezen om zo na te gaan of de Whatsapp-berichten afkomstig zijn van en gericht zijn aan eiser. Verweerder kent volgens eiser daarbij te weinig waarde toe aan de foto’s. Dit terwijl in de huidige maatschappij foto’s een belangrijke vorm van communicatie vormen. Verweerder heeft verder volgens eiser ten onrechte geen nader onderzoek door een deskundige laten verrichten, bijvoorbeeld door de Raad van de Kinderbescherming, naar zijn band met het kind en de eventuele gevolgen voor het kind van een relatiebreuk. Door de Raad voor de Kinderbescherming niet om advies te vragen, heeft verweerder in strijd gehandeld met zijn eigen beleid [4] , toezeggingen aan de Tweede Kamer [5] en internationale verplichtingen [6] .

Wat zijn de regels?

6. Wanneer verweerder ervoor kiest een herhaalde aanvraag met toepassing van artikel 4:6 van de Awb af te wijzen, toetst de rechtbank aan de hand van de beroepsgronden en het eventueel door verweerder gevoerde beleid of verweerder zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn. Dit zijn feiten en omstandigheden die op het moment waarop de eerste aanvraag werd afgewezen niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn en aanleiding geven tot heroverweging van het eerste besluit. Het gaat daarbij zowel om feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen, als feiten of omstandigheden die weliswaar voor het eerdere besluit zijn voorgevallen maar die niet voor dat besluit konden worden aangevoerd. Ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of veranderde omstandigheden worden door verweerder als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden aangemerkt als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
7. De rechtbank is het eens met verweerder dat uit de stukken die eiser heeft overgelegd niet blijkt dat sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden sinds het besluit van 12 september 2019. Net zoals bij dat besluit stelt verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiser weliswaar betrokken is bij het leven van het kind, maar dat niet is gebleken dat eiser meer dan marginale zorg- en opvoedtaken verricht. Ook is niet gebleken dat het kind niet zonder eiser in Nederland kan verblijven. Verder is enkel tijdsverloop op zichzelf geen nieuw feit of veranderde omstandigheid en uit de door eiser overgelegde stukken blijkt niet dat de situatie wezenlijk is veranderd sinds het besluit van 12 september 2019. Uit de overgelegde stukken blijkt dat het kind bij moeder woont en zij de zorg- en opvoedingstaken verricht, dat sprake is van omgang tussen eiser en zijn kind (de moeder van het kind verklaart vanaf de geboorte en oma van het kind vanaf het vierde jaar). Echter blijkt daaruit niet dat - in afwijking van het besluit van 12 september 2019 - meer dan marginale zorg- en opvoedingstaken worden verricht.
In dit kader stelt verweerder terecht dat de verklaringen van de moeder van het kind, de voetbalvereniging en het buurthuis al bij het besluit van 12 september 2019 zijn betrokken. Dat deze verklaringen zijn geactualiseerd, maakt dit niet anders. Verweerder stelt terecht dat van wezenlijk verschillende inhoudelijke verklaringen geen sprake is. Dit geldt ook voor de overgelegde betaalbewijzen die dateren van na het besluit van 12 september 2019. De verklaringen van het kind, de oma van het kind en de voetbaltrainer zijn weliswaar nieuw, maar niet rechtens relevant. Zij geven geen blijk van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Verweerder stelt terecht dat de verklaringen van het kind en de oma subjectief zijn en niet zijn onderbouwd met objectieve bewijsstukken. Over de verklaring van de voetbaltrainer van eiser stelt verweerder terecht dat eiser deze eerder had kunnen en dus moeten inbrengen. Uit deze verklaring blijkt namelijk dat het kind al sinds 2014 bij iedere thuiswedstrijd van eiser aanwezig zou zijn. Niet valt in te zien waarom de verklaring niet bij de eerste aanvraag in 2019 is ingebracht. Daar komt bij dat deze verklaring inhoudelijk vergelijkbaar is met de verklaring van de voetbalvereniging en in die zin dus geen nieuwe feiten bevat.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat ook uit de overgelegde foto’s en WhatsApp-berichten geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden blijken. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat foto’s niets zeggen over de feitelijke rol van eiser in de zorg en opvoeding van het kind en dat de WhatsApp-berichten niet te herleiden zijn tot eiser.
8. Nu niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft verweerder de aanvraag kunnen afwijzen onder verwijzing naar het eerdere afwijzende besluit van 12 september 2019. Pas als eiser aan de stelplicht heeft voldaan dat sprake is van substantiële zorg- en opvoedingstaken, is het aan verweerder om te onderzoeken of tussen eiser en het kind een zodanige afhankelijkheidsrelatie bestaat dat bij de weigering om eiser een verblijfsrecht toe te kennen, het kind gedwongen zou worden de EU te verlaten. Aan die stelplicht is niet voldaan, nu ook in de onderhavige procedure geen stukken zijn overgelegd waaruit blijkt dat eiser meer dan marginale zorg- en opvoedingstaken verricht. Er is omgang met het kind maar het kind woont bij de moeder die het grootste deel van de zorg- en opvoedingstaken verricht. Daarom kon verweerder de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar het eerdere afwijzende besluit en was verweerder niet gehouden nader onderzoek als hiervoor bedoeld te (laten) verrichten. Verder blijkt, anders dan eiser stelt, noch uit het beleid van verweerder noch uit de brief van de staatssecretaris van 10 maart 2020 dat verweerder in dit soort gevallen wel nader onderzoek verricht. De belangen van het kind maken dit niet anders, nu deze in voldoende mate zijn betrokken in het bestreden besluit doordat verweerder heeft beoordeeld of zich nieuwe feiten en omstandigheden hebben voorgedaan in eisers relatie met het kind.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals eiser ter zitting heeft verzocht, prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. De rechtbank is het namelijk niet eens met eisers stelling dat door de aanvraag af te wijzen onder verwijzing naar een eerder afwijzend besluit verweerder handelt in strijd met de belangen van het kind. Zoals hiervoor overwogen zijn in dit geval de belangen van het kind wel degelijk meegewogen in het bestreden besluit.
Conclusie
10. Nu geen van de beroepsgronden slaagt, verklaart de rechtbank het beroep ongegrond. Verweerder hoeft geen proceskosten te betalen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 september 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
3.Zie artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht.
4.Het Handelingsprotocol tussen de Raad voor de Kinderbescherming, de Immigratie- en Naturalisatiedienst en de Dienst Terugkeer en Vertrek.
5.Brief van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 10 maart 2020, Kamerstuk II, 2019/20, 19 637, nr. 2590.
6.Artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind en artikel 24 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.