3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het rijgedrag van de verdachte als roekeloos kan worden aangemerkt. De verdachte zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Verkeersongeval
Op 23 juni 2019 omstreeks 19.00 uur werden twee politieambtenaren aangesproken door een man. De man riep dat er een ongeluk was gebeurd en wees daarbij in de richting van de kruising van de Geestbrugweg met de Haagweg, te Rijswijk. De politieambtenaar zag dat achter de voetgangersparkeerplaats een persoon werd gereanimeerd. Een meter of vijftig achter de plek waar de reanimatie bezig was, lag een persoon op de grond. Enkele meters daarachter lag een motor half op de weg en half in de balustrade van de tramhalte. De persoon op de grond bleek de bestuurder van de motor te zijn.Dit was de verdachte. Het betrof een motor van het merk Suzuki (hierna: Suzuki). De persoon die werd gereanimeerd, later blijkende te zijn [slachtoffer] , is naar het Haaglanden Medisch Centrum overgebracht en is daar diezelfde avond aan zijn verwondingen overleden.
Verkeersongevallenanalyse
Het ongeval is op twee beveiligingscamera’s vastgelegd, waarvan de beelden door een politieambtenaar zijn geanalyseerd. Uit de verkeersongevallenanalyse blijkt het volgende.
Het ongeval heeft plaatsgevonden op de voetgangersoversteekplaats van de Haagweg, ter hoogte van het kruispunt met de Geestbrugweg. Voor het kruispunt met de Geestbrugweg bestond de rijbaan van de Haagweg uit twee rijstroken; een rijstrook voor het rechtdoor gaande verkeer richting Den Haag en een rijstrook voor het rechts afslaande verkeer richting de Geestbrugweg. De rijbaan van de Haagweg bestond ter hoogte van de plaats van het ongeval uit één rijstrook. Aan de linkerzijde van de rijstrook was een trambaan en aan de rechterzijde was een fietspad. Ter plaatse gold een toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur voor motorvoertuigen.
Uit de camerabeelden en de faselogbestanden van de verkeersregelinstallatie is gebleken dat op de rijstrook voor het rechtdoor gaande verkeer van de Haagweg, ter hoogte van de Geestbrugweg, meerdere voertuigen voor het rode verkeerslicht stonden te wachten. Op het moment dat het verkeerslicht groen licht uitstraalde, reden deze voertuigen het kruisingsvlak op. Op dat moment passeerde de bestuurder van de Suzuki met zijn motor deze rij voertuigen aan de rechterzijde om vervolgens vlak voor het voorste voertuig in te voegen om alsnog rechtdoor te rijden richting Den Haag. De voetganger stapte bij een
rood uitstralend voetgangersverkeerlicht, via de voetgangersoversteekplaats, de rijbaan op en werd op de voetgangersoversteekplaats door de Suzuki geschept.
Onderzoek Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI)
Het NFI heeft nader onderzoek verricht naar de snelheid van de motor en naar mogelijke zichtbelemmering van de verdachte. Uit het onderzoek blijkt dat de indicatieve gemiddelde snelheid van de motor over de ongeveer 25 meter voorafgaand aan de aanrijding met de voetganger ongeveer 101 kilometer per uur bedroeg. Voorafgaand aan het oprijden van het kruispunt door de motor reed een onbekend gebleven driewielige motor over het kruispunt. Het is uitgesloten dat het zicht op de overstekende voetganger werd belemmerd door de driewielige motor. In de infrastructuur waren geen objecten aanwezig die het zicht op de overstekende voetganger belemmerden. Voorts is het niet waarschijnlijk dat het zicht op de overstekende voetganger werd belemmerd door de personenauto die rechts werd ingehaald.
Getuige
Op 29 juni 2019 omstreeks 18.55 uur liep [getuige] op de Haagweg te Rijswijk. [getuige] zag een motorrijder die over de Haagweg reed. De motorrijder passeerde rechts een rij wachtende auto’s die voor het rode stoplicht stonden. [getuige] zag en hoorde dat de motorrijder met zeer hoge snelheid reed, zeker zo’n 80 à 90 kilometer per uur. De motorrijder reed rechtdoor over het voorsorteervak voor rechtsaf. Het wachtende verkeer was inmiddels gaan rijden. [getuige] zag en hoorde dat de motorrijder nog meer gas gaf en nog sneller ging rijden om voor de rij auto’s te komen. Vervolgens zag [getuige] een voetganger de Haagweg oversteken. De motorrijder reed de voetganger met hoge snelheid aan. De voetganger vloog vervolgens door de lucht en de motorrijder kwam ten val. De motorrijder reed “echt heel hard”.
Verklaring verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij ten tijde van het verkeersongeval te hard op zijn motor heeft gereden.
De beoordeling door de rechtbank
Snelheid Suzuki
Uit het onderzoek van het NFI is gebleken dat de gemiddelde indicatieve snelheid van de Suzuki over de ongeveer 25 meter voorafgaand aan de aanrijding met de voetganger ongeveer 101 kilometer per uur bedroeg. Op basis hiervan kan de rechtbank niet vaststellen dat de verdachte
exact101 of in ieder geval
bovende 100 kilometer per uur heeft gereden. De rechtbank ziet evenwel geen reden om te twijfelen aan de goed onderbouwde, op objectieve gegevens gebaseerde berekening van het NFI. Zij merkt daarbij op dat het NFI in zijn berekening ook rekening heeft gehouden met een zekere foutmarge en missende filmframes. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, blijkt niet uit het dossier dat de verdachte zich al manoeuvrerend tussen de auto’s heeft begeven en daarom zijn snelheid aanzienlijk moest minderen. Daarom gaat de rechtbank, mede in aanmerking genomen wat [getuige] heeft verklaard en wat er in de verkeersongevallenanalyse staat beschreven over de camerabeelden, ervan uit dat de verdachte
ongeveer101 kilometer per uur heeft gereden. Zijn snelheid was dus aanzienlijk hoger dan de ter plaatse toegestane snelheid van 50 kilometer per uur.
Mate van schuld
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of het ongeval te wijten is aan de schuld van verdachte en zo ja, wat de mate van schuld is. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. De rechtbank overweegt als volgt.
De verdachte heeft via een rijbaan voor rechts afslaand verkeer een rij auto’s, die stonden te wachten voor het rood uitstralende verkeerslicht op de rijstrook voor het rechtdoor gaande verkeer, rechts ingehaald. Vervolgens is hij bij het oprijden van de kruising vlak voor de eerst oprijdende auto weer ingevoegd op de rechtdoor gaande rijstrook. Hij is de kruising met zeer hoge snelheid opgereden, waarbij de laatste 25 meter voor de plek van de aanrijding is gereden met een gemiddelde snelheid van ongeveer 101 kilometer per uur, waar een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur gold. Vervolgens is hij in botsing gekomen met een overstekende voetganger.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op deze omstandigheden de verdachte schuld heeft aan het ongeval, omdat hij zeer onvoorzichtig en onoplettend is geweest. Hierbij neemt de rechtbank in de eerste plaats in aanmerking dat de verdachte de toegestane maximumsnelheid in zeer aanzienlijke mate heeft overschreden en voorafgaand aan het oversteken van het kruispunt rechts heeft ingehaald. Dit zijn op zichzelf al ernstige verkeersovertredingen. Daarnaast hebben deze verkeersovertredingen plaatsgevonden in een verkeersituatie die gelet op de specifieke plaats en tijd juist om extra voorzichtigheid en oplettendheid van de verdachte vroegen. Hij reed immers op een onoverzichtelijke kruising binnen de bebouwde kom, waar op verschillende momenten motorvoertuigen, fietsers en voetgangers kunnen oversteken. Verder was er op dat tijdstip, rond 19:00 uur ’s avonds, veel ander verkeer, waaronder veel ongelijkwaardige verkeersdeelnemers zoals fietsers en voetgangers. Door het snelle accelereren, de hoge snelheid en de niet toegestane inhaalmanoeuvre kon de verdachte op geen enkele manier anticiperen op de aanwezigheid en gedragingen van andere verkeersdeelnemers, zoals die van het slachtoffer. Dat het slachtoffer door rood liep, doet niet af aan het verwijt dat de verdachte gemaakt kan worden. Juist op een druk kruispunt had de verdachte voorzichtigheid moeten betrachten en oog moeten hebben voor overig aanwezig verkeer, dan had het ongeval – zoals in de verkeersongevallenanalyse is opgeschreven – voorkomen kunnen worden.
Conclusie
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.