ECLI:NL:RBDHA:2021:12433

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
NL21.141
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 januari 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. Dit besluit was gebaseerd op de stelling dat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, conform de Dublinverordening. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. W.A. Berghuis, heeft aangevoerd dat hij niet terug kan naar Frankrijk omdat hij daar is uitgeprocedeerd en vreest voor uitzetting naar Gambia. Hij betoogde dat de overdracht aan Frankrijk niet strikt noodzakelijk is, vooral gezien de huidige reisrestricties en de lockdown in Frankrijk. De rechtbank overwoog dat de Staatssecretaris in zijn besluit mocht uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat het aan eiser was om aan te tonen dat dit in zijn geval niet opging. De rechtbank concludeerde dat de garanties van Frankrijk voldoende waren en dat eiser geen bijzondere omstandigheden had aangevoerd die een andere beslissing rechtvaardigden. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amersfoort Bestuursrecht zaaknummer: NL21.141
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. W.A. Berghuis), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. van Duren).

Procesverloop

Bij besluit van 4 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL21.142, plaatsgevonden op 19 januari 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
2. Eiser beschouwt allereerst zijn zienswijze van 30 december 2020 en de overige processtukken als herhaald en ingelast. Verweerder is in het bestreden besluit op de zienswijze ingegaan. Nu eiser niet concreet heeft gemaakt op welk punt van zijn zienswijze of de overige processtukken verweerder onvoldoende is ingegaan gaat de rechtbank hieraan voorbij.
3. Eiser voert aan dat hij niet terug kan naar Frankrijk, omdat hij daar is uitgeprocedeerd. Na aankomst in Frankrijk zal hij dan ook worden uitgezet naar Gambia. Dit levert een indirect réfoulement op. Eiser voert verder aan dat overdrachten in het kader van de Dublinverordening niet strikt noodzakelijk zijn. De minister-president van Nederland heeft verkondigd dat er niet gereisd dient te worden, alleen indien dit strikt noodzakelijk is. Het niet kunnen overdragen in het kader van de Dublinverordening is een feitelijk beletsel en neemt de verantwoordelijkheid van Frankrijk voor de behandeling van het asielverzoek van eiser niet weg. Het is echter de vraag of het doorzetten van de verplichtingen uit de Dublinverordeningen wel wenselijk is. Vanwege de algemene gezondheid en de gezondheid van eiser is het niet verstandig om te reizen. Ten aanzien van Frankrijk geldt code oranje. In Frankrijk geldt er momenteel een lockdown en een avondklok. Gelet op het bovenstaande doet eiser een beroep op artikel 17 van de Dublinverordening.
4. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Frankrijk mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan. Frankrijk garandeert met het claimakkoord dat een asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen. De garantie van de verantwoordelijke lidstaat om het asielverzoek in behandeling te nemen omvat bovendien ook dat deze lidstaat conform de richtlijnen en verdragsverplichtingen de nodige maatregelen neemt en ten uitvoer legt om ervoor te zorgen dat de vreemdeling wiens verzoek om internationale bescherming al is afgewezen de lidstaat verlaat. Indien daarbij blijkt dat sprake is van réfoulement bij terugkeer naar het land van herkomst zal Frankrijk overeenkomstig de verdragsverplichtingen aldus niet tot uitzetting overgaan. Dat sprake is van indirect réfoulement omdat eiser al een aanzegging heeft gehad om Frankrijk te verlaten volgt de rechtbank dan ook niet. Mocht Frankrijk zich niet houden aan zijn internationale verplichtingen dan kan eiser hierover zijn beklag doen bij de Franse autoriteiten. Niet gebleken is dat daartoe voor eiser geen reële mogelijkheid bestaat.
5. Tot slot overweegt de rechtbank dat verweerder ter zitting heeft toegelicht dat er onder voorwaarden en na afstemming met de Franse autoriteiten overdrachten van Dublinclaimanten aan Frankrijk plaatsvinden. Niet in geschil is dat de belemmeringen om over te dragen de verantwoordelijkheid van Frankrijk voor de behandeling van het asielverzoek van eiser niet wegneemt. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat verweerder vanwege de reisrestricties in het kader van een belangenafweging de behandeling van zijn asielverzoek op zich had moeten nemen, overweegt de rechtbank dat op dit moment nog niet bekend is hoe en wanneer verweerder eiser aan Frankrijk zal overdragen. Verweerder zal, zoals ter zitting is toegelicht, de overdracht uitvoeren in overeenstemming met de Franse autoriteiten en volgens de op dat moment geldende maatregelen. Mocht blijken dat eiser niet kan worden overgedragen op dat moment dan is dit een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel. Dit maakt de vaststelling van Frankrijk als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig en staat er niet aan in de weg dat, als dat beletsel is opgeheven, eiser in beginsel alsnog kan worden overgedragen.1 Verweerder was naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet gehouden om vanwege de op dit moment geldende reisrestricties in het kader van een belangenafweging het asielverzoek van eiser op zich te nemen. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit in redelijkheid op het standpunt gesteld dat eiser geen bijzondere individuele omstandigheid naar voren heeft gebracht op grond
1. Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 8 april 2020, (ECLI:NL:RVS:2020:1032) en van 12 oktober 2020, (ECLI:NL:RVS:2020:2408).
waarvan verweerder de aanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken. De beroepsgronden slagen niet.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
22 januari 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. L.A. Banga A.M. Zwijnenberg
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.