ECLI:NL:RBDHA:2021:12486
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van asielaanvraag van Oezbeekse eiser op grond van ongeloofwaardigheid van homoseksuele geaardheid en inreisverbod
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 november 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Oezbeekse eiser. De eiser, geboren in 1998, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, waarbij hij stelt dat hij homoseksueel is en als gevolg daarvan problemen heeft ondervonden in zijn thuisland. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, met de motivering dat de verklaringen van eiser over zijn homoseksualiteit ongeloofwaardig zijn. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 1 november 2021 behandeld, waarbij zowel eiser als verweerder zich hebben laten vertegenwoordigen door gemachtigden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van eiser over zijn identiteit en nationaliteit geloofwaardig zijn, maar dat zijn claims over zijn homoseksuele geaardheid niet voldoende zijn onderbouwd. Eiser heeft onvoldoende inzicht gegeven in zijn gevoelens en de problemen die hij heeft ondervonden. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat eiser niet kan worden aangemerkt als vluchteling, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Oezbekistan een reëel risico op ernstige schade loopt.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris de aanvraag als kennelijk ongegrond heeft kunnen afwijzen, omdat eiser onrechtmatig Nederland is binnengekomen en zijn asielaanvraag pas na een aanzienlijke vertraging heeft ingediend. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag en het opgelegde inreisverbod voor de duur van twee jaar bevestigd. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.