ECLI:NL:RBDHA:2021:12486

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
NL21.16212
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van asielaanvraag van Oezbeekse eiser op grond van ongeloofwaardigheid van homoseksuele geaardheid en inreisverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 november 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Oezbeekse eiser. De eiser, geboren in 1998, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, waarbij hij stelt dat hij homoseksueel is en als gevolg daarvan problemen heeft ondervonden in zijn thuisland. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, met de motivering dat de verklaringen van eiser over zijn homoseksualiteit ongeloofwaardig zijn. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 1 november 2021 behandeld, waarbij zowel eiser als verweerder zich hebben laten vertegenwoordigen door gemachtigden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van eiser over zijn identiteit en nationaliteit geloofwaardig zijn, maar dat zijn claims over zijn homoseksuele geaardheid niet voldoende zijn onderbouwd. Eiser heeft onvoldoende inzicht gegeven in zijn gevoelens en de problemen die hij heeft ondervonden. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat eiser niet kan worden aangemerkt als vluchteling, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Oezbekistan een reëel risico op ernstige schade loopt.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris de aanvraag als kennelijk ongegrond heeft kunnen afwijzen, omdat eiser onrechtmatig Nederland is binnengekomen en zijn asielaanvraag pas na een aanzienlijke vertraging heeft ingediend. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag en het opgelegde inreisverbod voor de duur van twee jaar bevestigd. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.16212

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A. Wieman).

ProcesverloopBij besluit van 13 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000afgewezen. Ook is een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 1 november 2021 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedag] 1998 en de Oezbeekse nationaliteit te hebben. Aan zijn asielaanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is en als gevolg van zijn homoseksuele geaardheid problemen heeft ondervonden. Toen hij achttien jaar was, is eiser door de ouders van zijn toenmalige vriend mishandeld. In 2019 is eiser opnieuw mishandeld door drie mannen toen hij bij een homoseksuele man op bezoek wilde gaan. Eiser is deze laatste keer zo ernstig mishandeld dat hij in het ziekenhuis terecht is gekomen. Dit heeft eiser doen besluiten om zijn land te verlaten.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. [2] De verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst acht verweerder geloofwaardig. Verweerder vindt echter niet geloofwaardig dat eiser homoseksueel is en als gevolg hiervan problemen heeft ondervonden. Volgens verweerder kan eiser daarom niet worden aangemerkt als vluchteling [3] en heeft eiser ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Oezbekistan een reëel risico op ernstige schade loopt.
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
3. Eiser voert – samengevat weergegeven – aan dat hij wel geloofwaardig heeft verklaard over zijn homoseksuele geaardheid en de problemen die hij als gevolg hiervan heeft ondervonden. Verder voert eiser aan dat zijn aanvraag ten onrechte is afgewezen als kennelijk ongegrond. Tot slot voert hij aan dat ten onrechte een inreisverbod is opgelegd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Verwijzing naar de zienswijze
4. Voor zover eiser verzoekt om de inhoud van zijn zienswijze als in de gronden van beroep herhaald en ingelast te beschouwen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan op wat eiser in zijn zienswijze heeft aangevoerd. Voor zover eiser in beroep niet heeft aangegeven dat en in welke zin verweerder in zijn motivering tekort is geschoten, gaat de rechtbank hieraan voorbij. Het enkel verwijzen naar de zienswijze kan immers niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
Homoseksuele geaardheid en de hieruit volgende problemen
5. Aan het standpunt over de gestelde homoseksuele geaardheid heeft verweerder onder meer het volgende ten grondslag gelegd. Eiser heeft summier en oppervlakkig verklaard over zijn ontdekking homoseksueel te zijn en over zijn gevoelens voor zijn vriend [A] . Met zijn verklaringen heeft eiser geen inzicht gegeven in zijn gevoelens. Verder heeft eiser onvoldoende inzicht gegeven in hoe het voor hem was om zijn homoseksuele relatie in Oezbekistan geheim te moeten houden. Eiser heeft zijn geaardheid ook niet aannemelijk gemaakt met zijn verklaringen over zijn kennis van en contacten met de LHBTI-gemeenschap in Nederland. Reeds daarom zijn de gestelde problemen die zouden voortvloeien uit de geaardheid van eiser niet geloofwaardig. Verder is de wijze waarop de ouders van [A] achter de relatie van eiser en [A] zijn gekomen niet geloofwaardig. De verklaring van eiser dat [A] zijn telefoon in zijn ouderlijk huis onbeheerd en onvergrendeld zou hebben achtergelaten toen hij ging douchen, terwijl er op zijn telefoon intieme berichten stonden en binnenkwamen, wekt bevreemding. Verder heeft eiser geen bewijzen van zijn ziekenhuisopname en zijn aangifte overgelegd. Ook heeft eiser tegenstrijdig en summier verklaard over (de aanleiding tot) het incident in 2019, namelijk of de deur voor hem geopend werd of dat deze al openstond.
5.1.
Eiser voert hiertegen aan dat hij in de zienswijze op de verschillende elementen van zijn bewustwordingsproces is ingegaan. Verder stelt eiser dat hij alle vragen zo goed mogelijk heeft beantwoord en dat hij niet wist dat hij meer moest verklaren. Het lag daarom op de weg van verweerder om meer en gerichtere vragen te stellen, vooral nu eiser laag opgeleid is. Over de ontdekking van de relatie door de ouders van [A] voert eiser aan dat [A] zijn telefoon niet onbeheerd heeft achtergelaten bij onbekenden of in een café maar in zijn eigen huis. Eiser erkent dat dit stom was van [A] maar stelt dat [A] in zijn eigen huis minder op zijn hoede was. Volgens eiser is verder slechts sprake van een ondergeschikt verschil in zijn verklaringen over het begin van het incident in 2019. De drie mannen stonden bij de voordeur en trokken hem naar binnen, waarbij zij de deur (verder) opendeden. Tot slot stelt eiser dat hij zijn tijd voorafgaand aan zijn vertrek heeft besteed aan het verkrijgen van een visum en dat hij niet wist dat er in Nederland zoveel waarde aan documenten wordt gehecht. Van het ziekenhuis heeft hij geen stukken gekregen en hij kan ook niet bij zijn ouders terecht, voor het geval de stukken daar inmiddels liggen.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich met wat onder 5 is vermeld voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de homoseksuele geaardheid van eiser ongeloofwaardig is. Wat eiser daartegen heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn gevoelens en zijn gedachten door uitsluitend over fysieke aspecten en aantrekkingskracht te verklaren. De aanvulling in de zienswijze maakt dit niet anders, nu ook hieruit eisers gevoelens niet blijken. Bovendien is het aan eiser om dit met zijn verklaringen in het gehoor aannemelijk te maken. De rechtbank volgt niet dat verweerder eiser hierover tijdens het gehoor meer vragen had moeten stellen. Uit het verslag van het nader gehoor blijkt dat eiser voldoende in de gelegenheid is gesteld om te verklaren over de ontdekking en de bewustwording van zijn geaardheid. Verweerder heeft verder niet ten onrechte ongeloofwaardig gevonden dat [A] zijn telefoon thuis onbeheerd en onvergrendeld heeft achtergelaten en daarmee het risico heeft genomen dat zijn ouders achter zijn relatie zouden komen. Daarbij is van belang dat het hebben van een homoseksuele relatie volgens eiser riskant en gevaarlijk is in Oezbekistan. Dat [A] een dergelijke stommiteit zou begaan, heeft verweerder daarom redelijkerwijs niet hoeven volgen. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat sprake is van een ondergeschikt verschil tussen zijn verklaringen over het incident in 2019. De verklaring van eiser dat de deur op een kier zou hebben gestaan, is immers tegenstrijdig met zijn verklaring dat de deur voor hem is opengedaan. Tot slot heeft verweerder eiser kunnen tegenwerpen dat hij geen bewijzen heeft overgelegd van zijn ziekenhuisopname, aangezien het volgens eiser wel mogelijk is om deze documenten bij het ziekenhuis op te vragen.
5.3.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de verklaringen van eiser over zijn homoseksuele geaardheid en de problemen die hij hierdoor heeft gehad, niet ten onrechte ongeloofwaardig vindt.
Afwijzing als kennelijk ongegrond
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser als kennelijk ongegrond heeft kunnen afwijzen, omdat eiser Nederland op 12 januari 2020 onrechtmatig is binnengekomen, zijn verblijf op onrechtmatige wijze heeft verlengd en zonder gegronde reden niet zo snel mogelijk na binnenkomst maar pas op 9 maart 2021 asiel heeft gevraagd. In ieder geval had hij na het opleggen van een terugkeerbesluit op 27 augustus 2020 asiel moeten aanvragen. De stelling dat eiser niet wist dat hij in Nederland asiel kon vragen, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Bovendien heeft eiser in zijn gronden van beroep tegen het aan hem opgelegde terugkeerbesluit van 27 augustus 2020 al kenbaar gemaakt in Nederland asiel te willen vragen, zodat hij vanaf dat moment in ieder geval op de hoogte was van de mogelijkheid asiel aan te vragen. Voor het vervolgens nog vijf maanden wachten alvorens een asielaanvraag te doen, ontbreekt een goede verklaring. De stelling van eiser dat hij zich niet eerder heeft gemeld omdat hij het moeilijk vindt om over zijn geaardheid te verklaren, maakt het voorgaande ook niet anders. Dat dit voor eiser lastig is en dat dit onderwerp voor hem taboe is, doet er niet aan af dat van een vreemdeling desondanks mag worden verwacht dat hij zich zo spoedig mogelijk bij de autoriteiten meldt om asiel te vragen.
Inreisverbod
7. Nu eiser geen gevolg heeft gegeven aan het aan hem op 27 augustus 2020 opgelegde terugkeerbesluit en de vertrektermijn inmiddels is verlopen, heeft verweerder een inreisverbod tegen eiser mogen uitvaardigen. [4] Nu eiser in bezwaar geen bijzondere individuele omstandigheden tegen de oplegging van het inreisverbod heeft aangevoerd, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om af te zien van het opleggen van het inreisverbod dan wel om de duur van het inreisverbod te verkorten. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat verweerder een inreisverbod voor de duur van twee jaar heeft kunnen opleggen.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000.
3.In de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76).
4.Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.