ECLI:NL:RBDHA:2021:12488

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
NL21.15354
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van betrokkenheid bij de Gülenbeweging en geloofwaardigheid van de vrees voor vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 november 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. De eiser, een Turkse nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, omdat hij stelt in de belangstelling te staan van de Turkse autoriteiten vanwege zijn betrokkenheid bij de Gülenbeweging. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat de verklaringen van eiser over zijn identiteit en betrokkenheid bij de Gülenbeweging weliswaar geloofwaardig werden geacht, maar de vrees voor vervolging niet aannemelijk werd gemaakt. Eiser heeft in het verleden activiteiten verricht voor de Gülenbeweging, maar de rechtbank oordeelt dat deze activiteiten lang geleden zijn en dat eiser sindsdien geen problemen heeft ondervonden met de autoriteiten. De rechtbank heeft ook de verklaring van de advocaat van eiser, die stelt dat eiser gevaar loopt, niet overtuigend geacht. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat hij onder de risicogroep van vermeende Gülenaanhangers valt, en de rechtbank concludeert dat er onvoldoende indicaties zijn dat eiser daadwerkelijk in de negatieve belangstelling van de Turkse autoriteiten staat. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bevestigd en het beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.15354

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Spapens),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A. Wieman).

ProcesverloopBij besluit van 22 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000afgewezen.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 1 november 2021 op zitting behandeld
.Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. S. Kefeli is als tolk ter zitting verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1975 en heeft de Turkse nationaliteit. Aan zijn aanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij in de belangstelling staat van de Turkse autoriteiten vanwege zijn betrokkenheid bij de Gülenbeweging. Eiser heeft onderwijs gevolgd op een Gülenschool, heeft in 1992/1993 als vrijwilliger de Zamankrant verspreid en tot 1998 activiteiten voor de Gülenbeweging verricht. De vader van eiser was tot zijn overlijden in 1988 actief voor de Gülenbeweging. Eiser is een paar keer staande gehouden. Tijdens een verhoor in 2020 is hij bevraagd over zijn betrokkenheid en die van zijn vader bij de Gülenbeweging. Tijdens het laatste verhoor in 2021 zijn daarover geen vragen gesteld maar is eiser bespuugd, geschopt en beledigd. Van een vriend, die onderofficier is en contacten heeft met de inlichtingendienst, heeft eiser gehoord dat zijn naam op een lijst staat. Eiser vermoedt daarom dat hij gezocht wordt. Dit heeft eiser doen besluiten zijn land te ontvluchten.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als ongegrond. [2] De verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst evenals over zijn betrokkenheid tot 1998 bij de Gülenbeweging vindt verweerder geloofwaardig. Verweerder vindt echter niet geloofwaardig dat eiser vanwege die betrokkenheid in de belangstelling van de autoriteiten staat. De gestelde vrees van eiser bij terugkeer naar Turkije te worden opgepakt en in detentie te komen vanwege het verrichten van activiteiten voor de Gülenbeweging, heeft verweerder niet aannemelijk geacht, nu eiser deze activiteiten lang geleden heeft verricht. Volgens verweerder kan eiser dan ook niet worden aangemerkt als vluchteling [3] en heeft eiser ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Turkije een reëel risico op ernstige schade loopt.
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
3. Eiser voert – samengevat weergegeven – aan dat verweerder ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat hij in de negatieve belangstelling van de Turkse autoriteiten staat vanwege zijn betrokkenheid bij de Gülenbeweging. Eiser verwijst naar het Algemeen Ambtsbericht Turkije van maart 2021 (hierna: het Algemeen Ambtsbericht), waaruit volgt dat het volgen van onderwijs aan een Gülenschool en betrokkenheid bij de krant Zaman door de Turkse overheid als criteria worden gebruikt om (vermeende) Gülenaanhangers te vervolgen. Verder meent eiser dat verweerder de bij de zienswijze overgelegde vertaalde verklaring van advocaat Yildirim van 18 september 2021 ten onrechte terzijde heeft geschoven omdat deze verklaring grotendeels zou gaan over wat Yildirim zelf is overkomen. Voor de beoordeling van zijn asielaanvraag is immers ook relevant wat personen in zijn directe omgeving is overkomen. In beroep heeft eiser een document van 15 oktober 2021 met vertaling overgelegd, waaruit blijkt dat er aangifte tegen eiser is gedaan. Dit stuk heeft hij gekregen via een vriend die in het gerechtsgebouw werkt. Volgens eiser valt hij onder een risicogroep in het geldende beleid ten aanzien van Turkije. Nu eiser meerdere keren door de Turkse gendarmerie is ondervraagd vanwege (vermeende) betrokkenheid met de Gülenbeweging is sprake van geringe indicaties. Eiser komt daarom in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Verwijzing naar de zienswijze
4. Voor zover eiser verzoekt om zijn zienswijze als in de gronden van beroep herhaald en ingelast te beschouwen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan op wat eiser in zijn zienswijze heeft aangevoerd. Voor zover eiser in beroep niet heeft aangegeven dat en in welke zin verweerder in zijn motivering tekort is geschoten, gaat de rechtbank hieraan voorbij. Het enkel verwijzen naar de zienswijze kan immers niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
Problemen vanwege Gülenactiviteiten
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft gevonden dat eiser in de negatieve belangstelling van de Turkse autoriteiten staat vanwege (vermeende) betrokkenheid bij de Gülenbeweging. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat eiser na 1998 geen activiteiten voor de Gülenbeweging meer heeft verricht en dat hij sindsdien geen problemen heeft ondervonden. Hij is weliswaar bij routinecontroles staande gehouden maar zonder voorwaarden vrijgelaten en tijdens de laatste ondervraging in 2021 zijn hem - zo heeft eiser verklaard - geen vragen over de Gülenbeweging gesteld. Ook de betrokkenheid van de vader van eiser tot zijn overleden in 1988 is lang geleden. Ook valt uit de verklaringen van eiser niet af te leiden dat de autoriteiten tijdens de controles specifiek naar hem op zoek waren. In dit verband is van belang dat eiser heeft verklaard dat hij (slechts) vermoedt dat zijn naam op een lijst van de veiligheidsdienst staat. Zijn verklaringen daarover zijn wisselend. Zo heeft eiser aanvankelijk tijdens zijn nader gehoor verklaard dat hij een bevriende onderofficier heeft gezien bij zijn tweede verhoor (in 2021) die hem dit heeft verteld, maar tevens dat hij deze bevriende onderofficier drie dagen voor zijn vertrek heeft gebeld en heeft afgesproken in een café, waar hem werd verteld dat hij op de lijst stond en moest vluchten. Die verklaringen rijmen niet met elkaar. Ter zitting heeft eiser bovendien in afwijking daarvan desgevraagd verklaard dat de onderofficier op de dag van zijn tweede verhoor niet aanwezig was op het bureau maar dat dit een andere vriend was en dat hij drie dagen voor zijn vertrek voor het eerst met de onderofficier in een café heeft gesproken. Bovendien blijft eiser, zoals verweerder niet ten onrechte stelt, wat betreft de lijst op algemeenheden steken. Eiser kan niet meer details over de lijst geven dan dat zijn naam en die van zijn familieleden hierop staan. Niet is gebleken dat eiser hierover heeft doorgevraagd bij degene die hem over de lijst zou hebben verteld. Nu eiser stelt zijn land vanwege deze lijst te hebben verlaten, heeft verweerder van eiser redelijkerwijs mogen verwachten dat hij hierover gedetailleerder had kunnen verklaren.
6. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiser met de verklaring van advocaat Yildirim niet aannemelijk heeft gemaakt persoonlijk in de negatieve belangstelling van de Turkse autoriteiten te staan. Uit de verklaring komt immers geen ander beeld naar voren over eisers activiteiten voor de Gülenbeweging dan uit de verklaringen van eiser tijdens zijn nader gehoor. Verder maakt de omstandigheid dat Yildirim vanwege zijn activiteiten voor de Gülenbeweging problemen met de Turkse autoriteiten heeft ondervonden, op zichzelf nog niet dat eiser dezelfde problemen te wachten staan. Het enkele vermoeden van Yildirim dat eiser gevaar loopt, acht de rechtbank zonder concrete aanwijzing hiertoe onvoldoende. Verweerder heeft daarom aan de verklaring van advocaat Yildirim redelijkerwijs niet de waarde hoeven hechten die eiser hieraan gehecht wenst te zien.
7. De rechtbank overweegt over de in beroep overgelegde verklaring (aangifte) als volgt. Met verweerder stelt de rechtbank vast dat eiser twee verschillende versies van dezelfde verklaring heeft overgelegd en dat onduidelijk is waarom de verklaring in twee verschillende lettertypes is opgemaakt. Eiser heeft hier ter zitting ook geen deugdelijke verklaring voor kunnen geven. De verklaring is ook niet ondertekend. Maar al zou na documentonderzoek blijken dat deze verklaring authentiek is en door een daartoe bevoegde instantie is opgemaakt en afgegeven, dan heeft eiser met deze verklaring nog niet onderbouwd dat hij in de negatieve belangstelling van de Turkse autoriteiten staat. Immers volgt uit dit stuk nog niet dat eiser in Turkije ook daadwerkelijk vervolgd zal worden. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om verweerder op te dragen de overgelegde verklaring op echtheid en authenticiteit te laten onderzoeken.
Risicogroep van (vermeende) Gülenaanhangers
8. De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt onder de risicogroep van (toegedichte) Gülenaanhangers, zoals is neergelegd in het geldende beleid ten aanzien van Turkije, te vallen. [4] Hiertoe is van belang dat eiser weliswaar tot drieëntwintig jaar geleden Gülenactiviteiten heeft verricht, maar dat ongeloofwaardig is gevonden dat hij hierdoor in de negatieve belangstelling van de Turkse autoriteiten staat. Na zijn verhoren door de politie is eiser, volgens zijn verklaringen, steeds zonder voorwaarden vrijgelaten. Verder heeft eiser een paspoort kunnen aanvragen en legaal het land kunnen uitreizen. Hoewel eiser stelt op de luchthaven twee keer staande te zijn gehouden en te zijn ondervraagd, is niet gebleken dat dit verband hield met (vermeende) betrokkenheid bij de Gülenbeweging. Immers heeft eiser verklaard dat deze vragen zagen op zijn reis en de reden waarom hij het land wilde verlaten en niet over (vermeende) Gülenactiviteiten. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij door de Turkse autoriteiten als Gülenist wordt gezien. De rechtbank volgt daarom niet dat er in het geval van eiser sprake is van geringe indicaties. De omstandigheid dat eiser als kind naar een Gülenschool is geweest en de Zamankrant heeft bezorgd, acht de rechtbank hiertoe onvoldoende. Dat in het Algemeen Ambtsbericht staat dat het volgen van onderwijs aan een Gülenschool en lidmaatschap van de Zamankrant door de Turkse overheid worden gebruikt als criteria om (vermeende) Gülenaanhangers te vervolgen, maakt op zichzelf nog niet dat aannemelijk is dat eiser persoonlijk ook door de Turkse autoriteiten gezocht dan wel vervolgd wordt.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000.
3.In de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76).
4.Dat is neergelegd in paragraaf C7/30.3.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000.