In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 november 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. De eiser, een Turkse nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, omdat hij stelt in de belangstelling te staan van de Turkse autoriteiten vanwege zijn betrokkenheid bij de Gülenbeweging. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat de verklaringen van eiser over zijn identiteit en betrokkenheid bij de Gülenbeweging weliswaar geloofwaardig werden geacht, maar de vrees voor vervolging niet aannemelijk werd gemaakt. Eiser heeft in het verleden activiteiten verricht voor de Gülenbeweging, maar de rechtbank oordeelt dat deze activiteiten lang geleden zijn en dat eiser sindsdien geen problemen heeft ondervonden met de autoriteiten. De rechtbank heeft ook de verklaring van de advocaat van eiser, die stelt dat eiser gevaar loopt, niet overtuigend geacht. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat hij onder de risicogroep van vermeende Gülenaanhangers valt, en de rechtbank concludeert dat er onvoldoende indicaties zijn dat eiser daadwerkelijk in de negatieve belangstelling van de Turkse autoriteiten staat. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bevestigd en het beroep ongegrond verklaard.