ECLI:NL:RBDHA:2021:12526

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
20/2230
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete wegens te late ziekteaangifte door werkgever met vaststelling van de boete op € 230,-

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een B.V., en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had een boete van € 455,- opgelegd gekregen wegens te late ziekteaangifte voor een werknemer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de boete onterecht hoog was en heeft deze verlaagd naar € 230,-. De rechtbank oordeelde dat de aangifte van de ongeschiktheid tot werken meer dan 7 maar minder dan 28 dagen te laat was gedaan, wat volgens de wet een lagere boete rechtvaardigt. Eiseres had op 5 december 2019 een ziekteaangifte ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat de datum van de ziekmelding door de werkgever als 12 december 2019 moest worden beschouwd, wat leidde tot de verlaging van de boete. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen, waarbij de hoogte van de boete werd vastgesteld op € 230,-. Tevens is bepaald dat de betaalde griffiekosten aan eiseres moeten worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2230

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 november 2021 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: A. van der Heijden),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: P.J.L.H. Coenen).

Procesverloop

Bij besluit van 9 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete van € 455,- opgelegd.
Bij besluit van 3 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skype plaatsgevonden op 14 juni 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Namens verweerder is overeenkomstig daartoe strekkend voorafgaand bericht niemand verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat verweerder in de gelegenheid wordt gesteld te reageren op een door de rechtbank geformuleerde stelling en vraag.
Op 31 augustus 2021 heeft de rechtbank een reactie van verweerder ontvangen. Deze reactie is in afschrift naar eiseres toegezonden. Op 8 en 28 september 2021 zijn de reacties van eiseres ontvangen. Op 5 oktober 2021 is een nadere reactie van verweerder ontvangen.
Nadat geen van partijen te kennen heeft gegeven op een nadere zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1
Per 1 december 2018 is de heer [A] (de werknemer) op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in de functie van service monteur voor eiseres werkzaam geweest. Bij brief van 29 oktober 2019 heeft eiseres aan de werknemer medegedeeld dat zijn arbeidsovereenkomst niet zal worden verlengd en dat zijn dienstverband per 30 november 2019 zal eindigen.
1.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder te kennen gegeven op 5 december 2019 een ziekteaangifte te hebben ontvangen in verband met einde dienstverband van de werknemer per 30 november 2019. Verweerder heeft hierbij aangegeven dat eiseres voor de werknemer de ziekteaangifte niet of nog niet heeft gedaan. Aan eiseres is daarom een boete opgelegd ter hoogte van € 455,-.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiseres meer dan 28 dagen te laat is met de ziekteaangifte van de werknemer.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. De gemachtigde van eiseres voert aan dat hij de fout binnen 7 dagen wilde herstellen, maar omdat verweerder zelf de ziekmelding al in het systeem had gedaan, kon hij dit niet (nogmaals) doen. De gemachtigde van eiseres stelt zich op het standpunt dat de hoogte van de opgelegde boete feitelijk onjuist is. Omdat eiseres binnen 7 kalenderdagen de fout wilde herstellen, is een boetebedrag van € 70,- van toepassing.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
Ingevolge artikel 38, tweede lid, van de Ziektewet (ZW) – voor zover van belang – doet de werkgever van de verzekerde aangifte van de ongeschiktheid tot werken van die verzekerde aan het Uwv, op de laatste dag van de dienstbetrekking.
Ingevolge artikel 38, derde lid, van de ZW – voor zover van belang – legt het Uwv een bestuurlijke boete op van ten hoogste € 455,- indien de werkgever de verplichting bedoeld in het eerste lid, of in de eerste zin van het tweede lid, niet of niet behoorlijk is nagekomen.
4.2
Ingevolge artikel 2b, eerste lid, van het Boetebesluit socialezekerheidswetten (Boetebesluit) zijn de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 38, eerste lid en tweede lid, eerste zin, 38a, tweede, derde, vijfde en zesde lid, 38aa, eerste en tweede lid, en 38b, tweede en derde lid, van de ZW niet behoorlijk nagekomen indien:
a. de aangifte van de ongeschiktheid tot werken of de hersteldmelding niet tijdig is gedaan, of
b. de datum van de eerste dag van ongeschiktheid tot werken, van de laatste dag van de dienstbetrekking of herstel onjuist is opgegeven.
Ingevolge artikel 2c, eerste lid, van het Boetebesluit – voor zover relevant – bedraagt de hoogte van de bestuurlijke boete, bedoeld in de artikelen 38, derde lid, 38a, achtste lid, 38aa, derde lid, en 63c van de ZW:
a. € 70,-, indien de aangifte van de ongeschiktheid tot werken (…) minder dan 7 kalenderdagen te laat is gedaan;
b. € 230,-, indien de aangifte van de ongeschiktheid tot werken (…) 7 kalenderdagen of meer doch minder dan 28 kalenderdagen te laat is gedaan;
c. € 455,-, indien de aangifte van de ongeschiktheid tot werken (…) 28 kalenderdagen of meer te laat is gedaan;
d. € 455,-, indien de aangifte van de ongeschiktheid tot werken (…) onjuist is opgegeven.
4.3
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres de aangifte van de ongeschiktheid tot werken te laat heeft gedaan. Het geschil tussen partijen richt zich op de hoogte van de opgelegde boete.
4.4
Bij brief van 6 december 2019 heeft verweerder aan de werknemer bevestigd een ziekmelding te hebben ontvangen op 5 december 2019. Op 10 december 2021 heeft verweerder het formulier “Opgaaf reden niet nakomen van uw verplichting” aan eiseres verstuurd. Op 12 december 2019 heeft de gemachtigde van eiseres dit formulier ingevuld en ondertekend. Als reden heeft de gemachtigde van eiseres aangegeven dat, op het moment dat de werknemer bij hem aangaf dat eiseres een ziekmelding in moest dienen bij verweerder, hij heeft geprobeerd de ziekmelding te doen, maar de ziekmelding al door verweerder was gedaan.
4.5
Naar aanleiding van de zitting heeft de rechtbank aan verweerder gevraagd of het niet redelijk zou zijn om voor de bepaling van de hoogte van de boete als datum van de ziekmelding door de werkgever uit te gaan van 12 december 2019, de datum waarop eiseres het formulier “Opgaaf reden niet nakomen van uw verplichting” bij verweerder heeft ingediend? De gemachtigde van verweerder heeft deze vraag bij brief van 31 augustus 2021 bevestigend beantwoord en aangegeven dat hieruit volgt dat ingevolge het bepaalde in artikel 2c, eerste lid en onder b, van het Boetebesluit de hoogte van de boete dient te worden vastgesteld op € 230,- nu de aangifte van de ongeschiktheid tot werken 7 kalenderdagen of meer doch minder dan 28 kalenderdagen te laat is gedaan. Bij e-mail van 8 september 2021 en brief van 28 september 2021 heeft de gemachtigde van eiseres hierop gereageerd en aangegeven zich te kunnen vinden in de verlaging van de boete naar € 230,-.
4.6
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de hoogte van de boete had moeten vaststellen op € 230,-.
5. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover verweerder daarbij de hoogte van de boete heeft vastgesteld op € 455,-. De rechtbank voorziet zelf in de zaak door het primaire besluit te herroepen en de hoogte van de boete aan te passen naar € 230,-.
6. Omdat het beroep gegrond is, draagt de rechtbank verweerder op om de betaalde griffiekosten aan eiseres te vergoeden.
7. Er zijn geen proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover dit ziet op de hoogte van de boete;
- herroept het primaire besluit voor zover daarbij de hoogte van de boete is vastgesteld op € 455,-, stelt de hoogte van de boete vast op € 230,- en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.