ECLI:NL:RBDHA:2021:12622

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
AWB 20/9350
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor familie- of gezinslid met beroep op hoorplicht en geldig document voor grensoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die de Iraakse nationaliteit heeft, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel verblijf bij zijn partner in Nederland. De aanvraag werd afgewezen op basis van het niet voldoen aan het middelenvereiste en het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de Staatssecretaris. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 6 oktober 2021 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris de hoorplicht had moeten naleven, aangezien eiser had betoogd dat hij wel degelijk over een geldig document beschikte, namelijk een Duits vluchtelingenpaspoort. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag niet zorgvuldig was en dat eiser niet voldoende was gehoord in de bezwaarprocedure. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen om opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/9350

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 november 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
gemachtigde: mr. B.J. Manspeaker,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

gemachtigde: mr. T. Pourjalili.

Procesverloop

Met het besluit van 28 april 2020 (primair besluit) heeft verweerder de voor eiser ingediende aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam referente] ’ (referente) afgewezen.
Met het besluit van 2 december 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 6 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam tolk] . Verder zijn verschenen [naam referente] (referente), [naam moeder eiser] (moeder van eiser). [naam broer referente] (broer van referente) en [naam begeleidster referente] (begeleidster van referente).

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is geboren op [geboortedatum 1] en heeft de Iraakse nationaliteit. Hij beoogt verblijf bij zijn partner (referente). Referente is geboren op [geboortedatum 2] , heeft ook de Iraakse nationaliteit en verblijft in Nederland op grond van een verblijfsvergunning. Referente heeft op 14 oktober 2019 een mvv-aanvraag voor eiser ingediend voor het uitoefenen van gezinsleven in Nederland.
2.1.
Met het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen. Referente voldoet niet aan het middelenvereiste, omdat haar inkomen niet voldoende is en eiser voldoet niet aan het paspoortvereiste. Verweerder vindt de afwijzing van de mvv-aanvraag niet in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
2.2.
Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Daaraan heeft verweerder niet langer ten grondslag gelegd dat referente niet voldoet aan het middelenvereiste. Wel heeft verweerder daaraan ten grondslag gelegd dat eiser niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding (artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)). Ook handhaaft verweerder zijn standpunt dat de afwijzing van de mvv-aanvraag niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM (artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb)).
Beoordeling
3. Eiser betoogt dat verweerder hem had moeten horen in bezwaar. Ook had verweerder voorafgaande aan het bestreden besluit kenbaar moeten maken dat het standpunt ten aanzien van het middelenvereiste was gewijzigd. Daarnaast had verweerder moeten aangeven wat zijn standpunt zou worden over het vereiste dat eiser over een geldig document voor grensoverschrijding moet beschikken en over de belangenafweging. Dan hadden eiser en referente hierover nadere informatie kunnen indienen of een nadere toelichting kunnen geven tijdens een hoorzitting. Eiser betoogt dat hij beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding (een Reiseausweis; een Duits vluchtelingenpaspoort) en dat de belangenafweging in zijn voordeel zou moeten uitvallen.
3.1.
De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt van de in artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vervatte algemene regel is dat er voor het bestuursorgaan een hoorplicht bestaat. Daarvan kan slechts met toepassing van artikel 7:3 van de Awb worden afgezien indien er, aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift, in samenhang bezien met hetgeen eerder door bezwaarmaker is aangevoerd en met de motivering van de primaire beslissing, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit.
3.2.
Op grond van artikel 16 van de Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden afgewezen als de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding.
3.3.
Bij brief van 28 januari 2020 heeft verweerder eiser er onder meer op gewezen dat een kopie van alle bladzijden van zijn paspoort ontbreekt. In reactie daarop heeft referente bij brief van 10 februari 2020 aangegeven dat eiser geen Iraaks paspoort heeft, maar alleen een Iraakse identiteitskaart. In het primaire besluit heeft verweerder aangegeven dat hiermee niet aan het paspoortvereiste wordt voldaan. Vervolgens heeft eiser in bezwaar aangegeven dat hij wel in het bezit is van een Duits reisdocument (de Reiseausweis) en heeft hij hiervan een kopie overgelegd.
3.4.
De hoorplicht vormt een essentieel onderdeel van de bezwaarprocedure. Zo kan blijken dat de gegevens waarover het bestuursorgaan beschikt nog onvolledig zijn of gebrekkig zijn, zodat de oorspronkelijke beslissing herzien moet worden. Juist een mondelinge gedachtewisseling kan daartoe een goede aanvulling zijn op de tot dan toe langs andere weg verzamelde gegevens. Volgens de Memorie van Toelichting schept het horen voor de belanghebbende niet slechts belangrijke waarborgen, maar draagt het er ook toe bij dat het bestuursorgaan zich er goed van kan vergewissen dat het over alle relevante informatie beschikt die nodig is om tot een zorgvuldige heroverweging te komen (Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, p. 144 (MvT)). In dat kader kan het horen ook noodzakelijk zijn om iemands bewijspositie duidelijk te maken.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet op het voorgaande (met name gelet op hetgeen door eiser in bezwaar is aangevoerd afgezet tegen de tekst van artikel 16 Vw) niet kunnen afzien van het horen in bezwaar. Redengevend daartoe is dat in artikel 16 van de Vw het begrip ‘geldig document voor grensoverschrijding’ wordt gehanteerd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat dit een nationaal paspoort moet zijn. Eiser is van mening dat ook het door hem in bezwaar overgelegde Duitse reisdocument (volgens eiser een Duits vluchtelingenpaspoort) een geldig document voor grensoverschrijding is in de zin van artikel 16 Vw. Nu in artikel 16 van de Vw niet staat dat een ‘geldig document voor grensoverschrijding’ alleen een paspoort kan zijn, had het op de weg van verweerder gelegen om met eiser te bespreken waarom het Duitse reisdocument geen document in de zin van artikel 16 van de Vw zou zijn. Verweerder had eiser daarover moeten horen. Dan had besproken kunnen worden wat volgens verweerder wel een ‘geldig document voor grensoverschrijding’ is en had besproken kunnen worden of eiser dit bezat of dit kon verkrijgen. Zo had eiser tijdens een gehoor kunnen verklaren over het verlopen Iraakse paspoort dat hij in beroep heeft overgelegd en hij naar gesteld uit Irak heeft laten overkomen en over het nieuwe Iraakse paspoort dat hij in beroep heeft overgelegd en hij naar gesteld recentelijk heeft aangevraagd. Het horen in bezwaar heeft immers ook tot doel iemands bewijspositie te bespreken en duidelijk te maken.
3.5.
Naar het oordeel van de rechtbank kon gelet op het voorgaande niet op voorhand worden gezegd dat er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was over de uitkomst van het bezwaar. Dat verweerder in het bestreden besluit heeft aangegeven dat de kopie van de Reiseausweis onduidelijk is, maakt dat niet anders.
3.6.
De beroepsgrond slaagt. De rechtbank ziet geen aanleiding om de overige beroepsgronden te bespreken. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:2 van de Awb.
Conclusie
4. Het beroep is gegrond.
5. De rechtbank ziet gelet op vorenstaande overwegingen geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, om zelf in de zaak te voorzien of om een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal namelijk opnieuw op het door eiser gemaakte bezwaar moeten beslissen en daarvoor eiser moeten horen. Daarbij zal hij dat wat eiser verder in beroep heeft aangevoerd moeten betrekken. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuw besluit te nemen.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder het griffierecht van € 178,- aan eiser vergoeden.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak en de wettelijke beslistermijnen;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van mr. H.L. de Vries, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2021
de griffier is verhinder de uitspraak te
tekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.