ECLI:NL:RBDHA:2021:12640
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het verblijfsrecht van een EU-burger en de gevolgen van beëindiging van een duurzame relatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil over het verblijfsrecht van eiseres, een Russische nationaliteit, die een aanvraag had ingediend voor een document ‘duurzaam verblijf burgers van de Unie’. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had vastgesteld dat het verblijfsrecht van eiseres was geëindigd, omdat zij niet voldeed aan de voorwaarden voor duurzaam verblijf als partner van een EU-burger. Eiseres had samengewoond met haar Britse partner, maar de samenwoning was per 31 december 2016 beëindigd. Eiseres voerde aan dat de relatie na deze datum was voortgezet en dat zij recht had op verblijfsrecht op basis van artikel 8.17 van het Vreemdelingenbesluit.
De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris een te beperkte uitleg had gegeven van het begrip 'deugdelijk bewezen duurzame relatie'. De rechtbank stelde vast dat eiseres voldoende bewijs had geleverd van de voortzetting van de relatie na de beëindiging van de samenwoning. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit van de Staatssecretaris. De rechtbank droeg de Staatssecretaris op om opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen, met inachtneming van de uitspraak, en veroordeelde de Staatssecretaris tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van bewijsstukken in zaken die betrekking hebben op het verblijfsrecht van EU-burgers en hun partners, en de noodzaak voor de overheid om niet alleen te steunen op administratieve gegevens, maar ook op andere vormen van bewijs die de voortzetting van een duurzame relatie kunnen aantonen.