Op 8 november 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, aangeduid als MOB, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd bij besluit van 15 oktober 2021 niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar op 2 november 2021 werd door de staatssecretaris meegedeeld dat eiser met onbekende bestemming was vertrokken. Tijdens de zitting op 8 november 2021 is eiser niet verschenen, noch zijn gemachtigde. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft de zaak behandeld en na afloop van de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat, volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, als een vreemdeling die internationale bescherming heeft aangevraagd Nederland verlaat zonder te laten weten waar hij verblijft, er vanuit moet worden gegaan dat deze vreemdeling geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht. In dit geval was er geen bewijs dat eiser nog in contact stond met zijn gemachtigde, wat leidde tot de conclusie dat eiser geen belang meer had bij de inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
Daarom verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter M.D. Gunster in aanwezigheid van griffier F.E.J. Valk. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.