ECLI:NL:RBDHA:2021:12644
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag na vertrek met onbekende bestemming
Op 8 november 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van eiser, die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, had deze aanvraag bij besluit van 15 oktober 2021 niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar op 2 november 2021 heeft verweerder laten weten dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. Tijdens de zitting op 8 november 2021 is eiser niet verschenen, noch zijn gemachtigde. Verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft de zaak behandeld en na afloop van de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank overwoog dat, volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, als een vreemdeling die internationale bescherming heeft gevraagd Nederland verlaat zonder te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel vanuit moet worden gegaan dat deze vreemdeling geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht. In dit geval was er geen bewijs dat eiser nog in contact stond met zijn gemachtigde, wat leidde tot de conclusie dat hij geen belang meer had bij de inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
De rechtbank heeft daarom het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door rechter M.D. Gunster, in aanwezigheid van griffier F.E.J. Valk. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.