Overwegingen
Vrijstelling griffierecht
1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting tot het betalen van het verschuldigde griffierecht. Eiser heeft voldoende aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarden voor deze vrijstelling. De rechtbank/voorzieningenrechter (de rechtbank) verleent eiser daarom vrijstelling van de betaling van griffierecht, zowel in de beroepszaak als in de zaak betreffende het verzoek om een voorlopige voorziening.
2. Verweerder heeft het eerder aan eiser opgelegde inreisverbod voor de duur van twee jaar opgeheven. Verweerder heeft bepaald dat eiser meteen uit Nederland en de EU moet vertrekken omdat hij een daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde vormt en omdat er een reëel risico is dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken. Omdat eiser meteen moet vertrekken, legt verweerder aan eiser een inreisverbod op. In wat eiser tijdens zijn gehoor bij de politie op 4 augustus 2020 naar voren heeft gebracht, ziet verweerder geen aanleiding om wegens humanitaire of andere redenen af te zien van het opleggen van een inreisverbod. Verweerder legt het inreisverbod op voor de duur van tien jaar en ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen bijzondere, individuele omstandigheden om deze duur te verkorten. Verweerder stelt zich hierbij op het standpunt dat eisers gedragingen een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormen. Verweerders acht het primaire besluit niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. Er is tussen eiser en zijn dochter [A] wel sprake van familieleven, maar het belang van de Nederlandse overheid om de openbare veiligheid van Nederland te beschermen en strafbare feiten te voorkomen weegt volgens verweerder zwaarder dan eisers belang om familieleven in Nederland en in de EU te hebben.
Schending hoor- en wederhoor?
3. Eiser voert aan dat het beginsel van hoor- en wederhoor is geschonden. Eiser is door verweerder niet in staat gesteld om te reageren op diens voornemen tot het opleggen van een inreisverbod. Verweerder mocht geen zwaar inreisverbod aan eiser opleggen zonder hem hierover eerst te horen.
4. De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond niet slaagt. Partijen hebben ter zitting desgevraagd bevestigd dat verweerder geen voornemen tot het opleggen van een inreisverbod heeft uitgebracht. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder een schriftelijk voornemen tot het opleggen van een inreisverbod had moeten uitbrengen. Een dergelijke verplichting is niet terug te vinden in de toepasselijke wet- en regelgeving. Wel is in het onderhavige geval – omdat het bestreden besluit een bezwarend besluit is – het algemene beginsel van de eerbiediging van de rechten van de verdediging van toepassing. Het is de rechtbank niet gebleken dat verweerder bij de voorbereiding van het bestreden besluit in strijd met dit beginsel heeft gehandeld. Uit het proces-verbaal van gehoor van 6 augustus 2020 blijkt dat eiser mondeling is geïnformeerd over het voorstel tot het opleggen van een inreisverbod voor de duur van vijf of tien jaar en over de gevolgen daarvan. Eiser is hierna in de gelegenheid gesteld om op het voorstel te reageren. Eiser heeft vervolgens aangegeven dat hij hartpatiënt is en dat hij zich beroept op zijn zwijgrecht. Deze omstandigheid dient naar het oordeel van de rechtbank voor eisers rekening en risico te komen en laat onverlet dat verweerder eiser wel in de gelegenheid heeft gesteld om zijn standpunt kenbaar te maken.
Strijd met artikel 3 van het EVRM?
5. Eiser voert aan dat het opleggen van een inreisverbod in strijd is met artikel 3 van het EVRM omdat hij bij uitblijven van medische zorg in een medische noodsituatie terecht komt. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser een journaal van de arts in het detentiecentrum [plaats] overgelegd.
6. De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond niet slaagt omdat eiser zijn medische situatie onvoldoende heeft onderbouwd. Eiser heeft geen gegevens overgelegd van de medische behandelaar(s) waaruit blijkt welke medische klachten hij heeft, waarvoor hij door de behandelaar(s) wordt behandeld. Verweerder kan daarom niet (laten) beoordelen of er bij het achterwege blijven van een medische behandeling een medische noodsituatie op korte termijn zal ontstaan.
Strijd met artikel 8 van het EVRM?
7. Eiser voert aan dat het opleggen van een inreisverbod in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Er is wel sprake van gezinsleven met zijn dochter [A] en zijn belang om dit gezinsleven uit te oefenen weegt zwaarder dan het belang van de Nederlandse overheid om de openbare veiligheid van Nederland te beschermen en strafbare feiten te voorkomen.
8. De rechtbank stelt voorop dat, zoals de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft bevestigd, verweerder zich op het standpunt stelt dat er tussen eiser en [A] inderdaad sprake is van gezinsleven. De discussie ziet dus op de vraag of verweerder de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in eisers nadeel heeft mogen laten uitvallen.
9. De rechtbank oordeelt dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken. Verweerder heeft zich vervolgens niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het belang van de Nederlandse overheid om de openbare veiligheid van Nederland te beschermen en strafbare feiten te voorkomen zwaarder weegt dan het belang van eiser bij de uitoefening van het gezinsleven met [A] in Nederland en in de EU.
Verweerder heeft hierbij zwaar gewicht mogen toekennen aan de omstandigheid dat eiser
de EU niet heeft verlaten nadat aan hem op 16 februari 2015 een terugkeerbesluit is opgelegd, maar dat hij nadien bij herhaling is veroordeeld voor strafbare feiten, laatstelijk in 2018 tot een gevangenisstraf van drie jaar. Verweerder heeft hierbij mogen betrekken dat de strafbare feiten, waaronder brandstichting en diefstal onder bedreiging van geweld, overlast en schade in de inrichting hebben veroorzaakt en de nodige gevoelens van angst en onveiligheid hebben veroorzaakt voor het slachtoffer en burgers in het algemeen. Verweerder heeft in de belangenafweging betrokken dat eiser sinds 28 september 2017 is gedetineerd. Over eisers stelling, dat hij inmiddels clean is en zich goed gedraagt in detentie, heeft verweerder niet ten onrechte aangevoerd dat dit niet maakt dat de belangenafweging anders uitvalt.
Verweerder heeft verder van belang mogen achten dat uit de door eiser onderbouwde feiten en omstandigheden slechts blijkt van een geringe feitelijke invulling van het gezinsleven met zijn dochter [A] . Uit door eiser ingediende stukken volgt namelijk slechts dat eiser sinds juni 2018 geld overmaakt ten behoeve van [A] , dat [A] eiser in september 2018 heeft bezocht in de gevangenis en dat op 30 januari 2020 een omgangsregeling tot stand is gekomen waarbij is bepaald dat [A] eenmaal per kwartaal bij eiser verblijft. Verweerder heeft ook van belang mogen achten dat eiser in 2013 heeft verklaard dat hij [A] toen nog maar een paar keer had gezien en in 2015 dat hij toen niet wist waar [A] woonde en dat hij geen bijdrage leverde aan de kosten voor haar verzorging en opvoeding. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat hij sinds de geboorte van [A] op regelmatige basis omgang met haar heeft, nu hij deze stelling niet heeft onderbouwd. De verklaring van eisers ex-zwager [B] ter zitting, dat eiser [A] vanaf haar geboorte op regelmatige basis heeft gezien, kan niet als een dergelijke onderbouwing dienen. [B] en ook eiser zelf hebben namelijk niet uitgelegd waarom deze verklaring ter zitting afwijkt van de verklaringen die eiser in 2013 en in 2015 zelf heeft afgelegd. Ook met de door eiser overgelegde foto’s en het screenshot van een inkomende oproep op een telefoon heeft eiser niet onderbouwd dat hij reeds lange tijd op regelmatige basis omgang met [A] heeft gehad.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder het belang van zijn dochter [A] niet heeft betrokken in de belangenafweging. Verweerder heeft in eisers voordeel meegewogen dat hij familieleven heeft met zijn minderjarige dochter [A] en dat zij de Nederlandse nationaliteit heeft. Verweerder heeft zich echter niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat, nu slechts is gebleken van een geringe feitelijke invulling van het gezinsleven, hieraan op afstand invulling kan worden gegeven.
Verweerder heeft tot slot eisers in nadeel mogen betrekken dat hij Marokko vermoedelijk eerst op 25-jarige leeftijd heeft verlaten en dat van eiser, gelet op de aanwezige banden met Marokko, mag worden verwacht dat hij zich daar weer vestigt.
10. Eiser voert aan dat verweerder aan hem bij het bestreden besluit geen inreisverbod kon opleggen omdat hij op dat moment geen illegaal verblijf had. Nadat eisers aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd bij besluit van 29 juli 2020 is afgewezen, heeft hij hiertegen namelijk binnen 24 uur bezwaar ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening hangende bezwaar ingediend. Daarmee was het eerder aan eiser opgelegde terugkeerbesluit opgeschort en verbleef eiser dus niet illegaal in Nederland. Ter onderbouwing van dit betoog doet eiser een beroep op het arrest Gnandi.
11. De rechtbank volgt dit betoog van eiser niet, reeds omdat het arrest Gnandi ziet op de situatie waarin een vreemdeling om internationale bescherming vraagt, terwijl eiser een aanvraag voor een reguliere vergunning voor bepaalde tijd heeft ingediend. De rechtbank acht voorts van belang dat het enkel indienen van een verzoek om een voorlopige voorziening geen rechtmatig verblijf oplevert in de zin van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw. Op grond van artikel 7.3, eerste lid, van het Vb, wordt het eiser slechts toegestaan om de uitspraak op zijn verzoek om een voorlopige voorziening in Nederland af te wachten.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.