ECLI:NL:RBDHA:2021:12729

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
C/09/616744 / JE RK 21-2009 en C/09/619949 / JE RK 21-2579
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met complexe zorgbehoeften

In deze zaak heeft de kinderrechter op 1 november 2021 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2008. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd door de onrust in haar leven, voortkomend uit de moeizame verhouding tussen haar ouders. De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag, maar de communicatie tussen hen is slecht, wat leidt tot een belastende situatie voor [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft een verzoek ingediend voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, omdat [minderjarige] specialistische zorg en begeleiding nodig heeft die de ouders niet kunnen bieden. Er zijn ernstige zorgen over haar kwetsbare ontwikkeling, mede door een verleden van huiselijk geweld en een autismespectrumstoornis.

De kinderrechter heeft de situatie van [minderjarige] beoordeeld en geconcludeerd dat er geen acceptabel alternatief is voor een tijdelijke (crisis)plek, ondanks dat dit niet ideaal is. De kinderrechter heeft de ouders gehoord, waarbij de vader verweer heeft gevoerd tegen de uithuisplaatsing, terwijl de moeder zich niet verzet maar ook twijfels heeft over de crisisplek. De kinderrechter heeft uiteindelijk besloten om [minderjarige] onder toezicht te stellen van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland en haar uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van zes maanden, met de mogelijkheid tot verlenging. De kinderrechter benadrukt dat het belangrijk is dat [minderjarige] zo snel mogelijk naar een gezinshuis kan worden geplaatst, waar zij de nodige stabiliteit en zorg kan ontvangen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/616744 / JE RK 21-2009 en C/09/619949 / JE RK 21-2579
Datum uitspraak: 1 november 2021

Beschikking van de kinderrechter

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 19 augustus 2021 ingekomen en nadien op
28 oktober 2021 ingekomen gewijzigde verzoekschrift van:

de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden, hierna te noemen: de Raad,

betreffende:

[minderjarige] hierna te noemen: [minderjarige] ,geboren op [geboortedag] 2008 te [geboorteplaats] .

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man]

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. N. Wouters te Middelburg.
De kinderrechter merkt als informant aan:

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

Ter zitting van 2 september 2021 heeft de kinderrechter in deze rechtbank het op
19 augustus 2021 ingekomen verzoekschrift van de Raad aangehouden tot uiterlijk
2 november 2021.
De kinderrechter heeft nu ook kennisgenomen van het gewijzigde verzoekschrift van de Raad dat op 28 oktober 2021 is ingekomen en het proces-verbaal van de zitting van
2 september 2021.
Op 1 november 2021 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad;
  • de vader;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling.
Voorafgaand aan de zitting is [minderjarige] apart en telefonisch door de kinderrechter in raadkamer gehoord, in het bijzijn van [mentor]

Feiten

  • Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden.
  • De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
  • [minderjarige] verblijft op een behandelgroep van [verblijfplaats]

Verzoek en verweer

Het (gewijzigde) verzoek strekt tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de periode van één jaar en tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Aan het verzoek ligt ten grondslag dat er ernstige zorgen zijn over de kwetsbare en complexe ontwikkeling van [minderjarige] , waarvoor zij specialistische zorg en begeleiding nodig heeft die de ouders haar niet kunnen bieden. Er is sprake van een belast verleden met huiselijk geweld waar [minderjarige] getuige van is geweest en een complexe scheiding tussen de ouders. De ouders hebben sinds de scheiding een slechte verstandhouding en zeer moeizame communicatie. [minderjarige] zit daarbij klem tussen de ouders en voelt niet de ruimte om met beide ouders onbelast contact te hebben. Een complicerende factor is dat bij [minderjarige] sprake is van een autismespectrumstoornis. [minderjarige] verblijft al geruime tijd bij [verblijfplaats] maar kan daar niet blijven. Zij staat op de wachtlijst voor plaatsing in een gezinshuis, wat naar het inzicht van de Raad het meest tegemoet komt aan wat [minderjarige] nodig heeft. Omdat er geen concrete plek voorhanden is, moet gezocht worden naar een verblijfplaats ter overbrugging. Wat de Raad betreft is het niet goed voor [minderjarige] zij naar huis teruggaat totdat zij terecht kan bij een gezinshuis, omdat dit voor nog meer onrust zal zorgen en haar relatie met de ouders kan schaden. In afwachting van een plek in een gezinshuis is er hopelijk een (crisis)plek waar [minderjarige] voorlopig kan blijven.
De gecertificeerde instelling onderschrijft de zorgen en het verzoek van de Raad. Ter zitting is toegelicht dat er ondanks de lopende aanvragen nog geen plek is gevonden voor [minderjarige] in een gezinshuis. Er is actief onderzocht of – ter overbrugging – met intensieve ondersteuning een tijdelijke terugplaatsing bij één van de ouders mogelijk is. Het andere alternatief is dat [minderjarige] op een tijdelijke (crisis)plek wordt geplaatst. Beide mogelijkheden hebben voor- en nadelen, maar zijn uiteindelijk niet in het belang van [minderjarige] . Als een keuze moet worden gemaakt dan zou, alles afwegende, een crisisplek de voorkeur hebben boven thuisplaatsing, omdat het risico dat de thuisplaatsing niet zal slagen groter is en kan zorgen voor blijvende schade in de ontwikkeling van [minderjarige] . Vanuit een neutrale plek kan [minderjarige] met beide ouders contact onderhouden.
De vader heeft verweer gevoerd tegen de uithuisplaatsing, omdat [minderjarige] bij hem en zijn partner kan wonen. Dat is ook wat [minderjarige] het liefste wil. Hij staat open voor ondersteuning daarbij. De uithuisplaatsing is volgens de vader zowel tijdelijk als voor de langere termijn niet noodzakelijk en zeer onwenselijk.
De moeder heeft zich niet verzet tegen het verzoek, maar vindt een crisisplek ook niet in het belang van [minderjarige] . Zij zou [minderjarige] daarom maximaal twee maanden kunnen opvangen ter overbrugging.
Beoordeling
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn.
Daarbij overweegt de kinderrechter dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd als gevolg van veel onrust in haar leven. Die onrust komt voort uit de moeizame verhouding en onmin tussen de ouders waar [minderjarige] tussenin zit en waar zij ook het onderwerp van is. Ook is het al een hele tijd onduidelijk waar [minderjarige] het beste kan wonen. Dat is frustrerend voor [minderjarige] en komt niet tegemoet aan de duidelijkheid, structuur en rust die zij juist nodig heeft. Gezien de complexe situatie, de verschillende visie van de ouders daarop en hun moeizame onderlinge communicatie, vindt de kinderrechter het kader van de ondertoezichtstelling noodzakelijk zodat de jeugdbeschermer zicht kan houden op de belangen van [minderjarige] en de nodige hulpverlening kan coördineren.
Verder is de kinderrechter van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn.
Daarbij overweegt de kinderrechter dat toereikend is gemotiveerd dat [minderjarige] , gezien haar zorgbehoefte en de situatie van en tussen de ouders, baat heeft bij een professionele woonvorm met specialistische en intensieve begeleiding. Die specifieke zorgbehoefte van [minderjarige] overstijgt de mogelijkheden van de ouders. De kinderrechter neemt in overweging dat de vader, waar hij eerder meende dat hij niet voor [minderjarige] kon zorgen, nu vindt dat hij dat wel kan omdat het gedrag van [minderjarige] veranderd is door de medicijnen die zij nu neemt. De gecertificeerde instelling heeft daarover medegedeeld dat bij het [verblijfplaats] dat effect van de medicijnen niet wordt gezien. De kinderrechter meent net als de professionals dat de vader de dagelijkse verzorging en opvoeding onderschat en dat [minderjarige] een professionele opvoeder nodig heeft.
Nu [minderjarige] niet langer bij het [verblijfplaats] kan blijven en er op dit moment geen zicht is op een passende plek, is de kinderrechter genoodzaakt te beslissen waar [minderjarige] gaat verblijven in de tussenliggende periode. Hoewel een tijdelijke (crisis)plek onwenselijk is, is een tijdelijke terugplaatsing bij één van de ouders in het geval van [minderjarige] schadelijker. De reden daarvoor is dat het een tijdelijke terugplaatsing betreft voor onbepaalde duur. De moeder kan [minderjarige] vanwege haar persoonlijke situatie niet opvangen. De vader heeft op voorhand aangegeven niet te kunnen instemmen met een tijdelijke plaatsing. De vader wil namelijk niet tijdelijk maar voor altijd voor [minderjarige] zorgen en is het daarom oneens met de vervolgplaatsing van [minderjarige] in een gezinshuis. Voor [minderjarige] zal een zeer belastende situatie ontstaan als de vader niet zijn (onuitgesproken) goedkeuring kan geven voor de plaatsing ter overbrugging naar een vervolgplek. Dat betekent dat een tijdelijke plaatsing bij hem niet kan slagen en voor nog meer schade kan zorgen. Daarnaast is er een risico dat de verhouding tussen de ouders onderling dan nog meer verslechtert, met grote gevolgen voor de loyaliteitsgevoelens van [minderjarige] .
De kinderrechter realiseert zich dat een tijdelijke (crisis)plek ook niet goed past bij wat [minderjarige] nodig heeft, maar er is op dit moment geen acceptabel alternatief. Het verzoek zal daarom worden toegewezen voor de duur van zes maanden. De verzochte periode van een jaar vindt de kinderrechter gelet op de huidige omstandigheden niet passend. Het uitgangspunt is dat [minderjarige] zo snel mogelijk naar een gezinshuis toe kan waar zij een langere periode kan blijven. De gecertificeerde instelling dient zich daar zeer actief voor te blijven inzetten, nu in het kader van de ondertoezichtstelling.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige] van 1 november 2021 tot 1 november 2022 onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland;
machtigt Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder van 1 november 2021 tot 1 mei 2022;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2021 door mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.T. Viezee als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 16 november 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.