ECLI:NL:RBDHA:2021:12730

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
C/09/615124 / JE RK 21-1733
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 november 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter overweegt dat het uitgangspunt na uithuisplaatsing is om te werken aan terugplaatsing bij de eigen ouders, voor zover de situatie dat toelaat. Echter, als het te lang duurt voordat de ouders aan de bodemeisen voldoen, vervalt het perspectief op terugplaatsing. De kinderrechter benadrukt dat voor jonge kinderen deze periode relatief kort is. De gecertificeerde instelling, in dit geval de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, moet ervoor zorgen dat de thuissituatie van de ouders verbetert zodat zij weer in staat zijn om voor [minderjarige] te zorgen.

De kinderrechter heeft kennisgenomen van eerdere beschikkingen en de briefrapportage van de gecertificeerde instelling. De ouders, de vader en de moeder, zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige], die momenteel in een pleeggezin verblijft. De moeder heeft nog niet voldaan aan de voorwaarden voor terugplaatsing, zoals het hebben van geschikte woonruimte en het werken aan haar persoonlijke problematiek. De vader heeft ook geen verweer gevoerd tegen de verlenging van de uithuisplaatsing, maar heeft aangegeven dat hij beter geïnformeerd wil worden over de ontwikkeling van [minderjarige].

De kinderrechter concludeert dat de zorgen over de mogelijkheden van de ouders om voor [minderjarige] te zorgen nog steeds aanwezig zijn. Beide ouders hebben nog onvoldoende aangetoond dat zij in staat zijn om de benodigde verzorging en opvoeding te bieden. Daarom wordt de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 19 januari 2022, met de nadruk op het belang van het toekomstperspectief voor [minderjarige]. De kinderrechter stelt dat de gecertificeerde instelling bij een volgend verlengingsverzoek een aantal vragen moet beantwoorden over de voortgang van de thuisplaatsing en de hulpverlening aan de ouders.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/615124 / JE RK 21-1733
Datum uitspraak: 1 november 2021

Beschikking van de kinderrechter

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 19 juli 2021 ingekomen verzoekschrift van:

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,

betreffende:

[minderjarige] geboren op [geboortedag] 2020 te [geboorteplaats] hierna te noemen: [minderjarige] .

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man]

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats]
advocaat: mr. M. Lui te Assen,

[de vrouw] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats]
advocaat: mr. N. van Amsterdam te Leiden.

Het procesverloop

Bij beschikking van 19 juli 2021 van de kinderrechter in deze rechtbank is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend van 19 juli 2021 tot 2 augustus 2021. Het verzoek is voor het overige aangehouden tot de zitting van 29 juli 2021.
Bij beschikking van 29 juli 2021 van de kinderrechter in deze rechtbank is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd tot 19 oktober 2021 en is het verzoek voor het overige aangehouden.
Nadien is bij beschikking van 5 oktober 2021 van de kinderrechter in deze rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor een korte periode verlengd, tot 3 november 2021, en is het verzoek voor het overige aangehouden.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • voornoemde beschikkingen van 29 juli 2021 en 5 oktober 2021;
  • de briefrapportage met bijlagen van de gecertificeerde instelling van 28 september 2021.
Op 1 november 2021 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling.

Feiten

  • De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
  • [minderjarige] verblijft in een pleeggezin.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 18 mei 2021, verbetert bij beschikking van 29 oktober 2021, de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot

Verzoek

Het oorspronkelijke verzoek strekte tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van zes maanden. Het onderhavige aangehouden verzoek strekt tot verlenging van de machtiging voor de nog resterende duur van het oorspronkelijke verzoek, te weten tot 19 januari 2022. De gecertificeerde instelling heeft dat verzoek gehandhaafd en als volgt gemotiveerd.
Aan de voorwaarden voor terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder is nog niet voldaan. De moeder is nog niet in staat de verzorging en opvoeding van [minderjarige] weer op zich te nemen. Zij beschikt nog niet over eigen geschikte woonruimte en zij heeft nog onvoldoende gewerkt aan haar persoonlijke problematiek. Eén van de voorwaarden is dat de moeder inzicht geeft in haar persoonlijke hulpverleningstraject, maar dat heeft zij nagelaten. Om die redenen vindt de gecertificeerde instelling dat de moeder nog onvoldoende beschikbaar is als opvoeder van [minderjarige] . De omgangsmomenten verlopen wel positief. [minderjarige] kan ook niet bij de vader opgroeien. Hij heeft nog geen opvoedersrol gehad in het leven van [minderjarige] . Er is wel contact tussen hen maar het lukt de vader niet om alle omgangsbezoeken na te komen. De gecertificeerde instelling vindt het van belang dat [minderjarige] nu bij het pleeggezin blijft wonen. Daar ontwikkelt zij zich goed. De komende periode zal verder worden gewerkt aan de hand van de gestelde bodemeisen. Ook zal het opgroeiperspectief onderzocht worden, gelet op de aanvaardbare termijn van [minderjarige] . In dat kader is de grootmoeder van [minderjarige] (moederszijde) aangemeld voor pleegzorgscreening.
Door en namens de moeder is geen verweer gevoerd tegen het verzochte, omdat zij inziet dat zij op dit moment nog niet volledig voor [minderjarige] kan zorgen. Zij is wel druk bezig met het vinden van woonruimte en wordt begeleid door Stichting MEE en Middin. Bovendien heeft zij zelf aan de bel getrokken toen het niet goed ging. De moeder vindt wel dat haar rol in het leven van [minderjarige] uiteindelijk groter kan zijn dan nu het geval is. Zij heeft concretere handvatten nodig waar zij dan aan moet voldoen.
Door en namens de vader is ook geen verweer gevoerd tegen het verzochte. Hij heeft wel aangegeven dat de communicatie met de jeugdbeschermer niet altijd goed verloopt en dat hij beter op de hoogte wil worden gehouden van de ontwikkeling van [minderjarige] .

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig zijn.
Daarbij overweegt de kinderrechter dat de zorgen over de mogelijkheden van de ouders om voor [minderjarige] te zorgen nog niet zijn weggenomen. Beide ouders hebben nog onvoldoende laten zien dat zij [minderjarige] de verzorging en opvoeding kunnen bieden die zij nodig heeft, dus dat zij kunnen voldoen aan de gestelde bodemeisen. Daarvoor is het noodzakelijk dat de moeder haar eigen situatie verbetert en dat zij met de jeugdbeschermer bespreekt hoe zij dat zal doen. Dat betekent dat zij de jeugdbeschermer op de hoogte moet stellen van de hulpverlening die bij haar betrokken is. De jeugdbeschermer zal de moeder vertellen welke informatie zij van de moeder nodig heeft om te kunnen inschatten of de moeder voor [minderjarige] kan zorgen. De vader zal de afspraken voor de bezoeken met [minderjarige] beter moeten nakomen om een voorspelbare ouder voor [minderjarige] te kunnen zijn. Op dit moment is de situatie van beide ouders onvoldoende veranderd om de uithuisplaatsing te beëindigen. Daarvoor moeten nog meer stappen gezet worden, waar de gecertificeerde instelling de ouders bij moet helpen. De kinderrechter vindt het dan ook van belang dat [minderjarige] in het pleeggezin kan blijven en zal het verzoek daarom toewijzen.
De komende periode moet wel duidelijk worden wat het toekomstperspectief voor [minderjarige] is. Het uitgangspunt is dat na uithuisplaatsing, voor zover de situatie dat toelaat, wordt gewerkt aan terugplaatsing bij de eigen ouder(s). Als het te lang duurt voordat de ouders aan de bodemeisen voldoen, vervalt het perspectief op terugplaatsing. Voor jonge kinderen als [minderjarige] is die periode betrekkelijk kort. Maar zolang niet vast staat dat thuisplaatsing niet meer aan de orde is, zal de gecertificeerde instelling aandacht moeten besteden aan het zodanig verbeteren van de thuissituatie dat de ouder(s) weer zelf het kind kunnen verzorgen en opvoeden. Behalve het stellen van de bodemeisen en voorwaarden dient de gecertificeerde te blijven onderzoeken op welke manier de rol van de ouders in het leven van de minderjarige zo groot mogelijk kan zijn, waarbij de belangen van de minderjarige altijd leidend zijn. Gelet op de jonge leeftijd van [minderjarige] en de duur van de uithuisplaatsing tot nu toe, vindt de kinderrechter het belangrijk dat de gecertificeerde instelling bij een eventueel volgend verlengingsverzoek de volgende vragen beantwoordt, voor zover mogelijk:
1. Wordt er gewerkt aan thuisplaatsing?
1.a Zo nee, waarom is thuisplaatsing (nog) niet aan de orde?
1.b Zo ja, hoe ziet dat traject er uit?
2. Welke hulpverlening aan ouders wordt (hierbij) ingezet?
3. Hoe ziet de omgangsregeling er uit?
4. Is er een perspectief biedende oplossing en hoe ziet die eruit?
5. Is een netwerkplaatsing overwogen; zo nee waarom niet?
6. Indien niet gekozen is voor een gezinsomgeving, waarom niet?
Gelet op het voorgaande zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
verlengt de aan William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering verleende machtiging om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 3 november 2021 tot 19 januari 2022;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2021 door mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.T. Viezee als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 16 november 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.