ECLI:NL:RBDHA:2021:12734
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot verblijfsvergunning en inreisverbod
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 november 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoekster had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier op grond van de Afsluitingsregeling, welke was afgewezen. Daarnaast was er een inreisverbod van twee jaar opgelegd. Het bestreden besluit, waarin het bezwaar van verzoekster tegen het primaire besluit ongegrond werd verklaard, leidde tot het indienen van beroep door verzoekster.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechter heeft vastgesteld dat er geen beroepsprocedure meer loopt, aangezien het beroep van verzoekster op 1 november 2021 gegrond was verklaard. Hierdoor was het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. De voorzieningenrechter heeft verweerder tevens veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 748,-, en heeft verweerder opgedragen het griffierecht van € 178,- aan verzoekster te vergoeden.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing. De voorzieningenrechter was verhinderd te ondertekenen, maar een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen.