ECLI:NL:RBDHA:2021:12734

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
AWB 20/9102
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot verblijfsvergunning en inreisverbod

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 november 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoekster had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier op grond van de Afsluitingsregeling, welke was afgewezen. Daarnaast was er een inreisverbod van twee jaar opgelegd. Het bestreden besluit, waarin het bezwaar van verzoekster tegen het primaire besluit ongegrond werd verklaard, leidde tot het indienen van beroep door verzoekster.

De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechter heeft vastgesteld dat er geen beroepsprocedure meer loopt, aangezien het beroep van verzoekster op 1 november 2021 gegrond was verklaard. Hierdoor was het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. De voorzieningenrechter heeft verweerder tevens veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 748,-, en heeft verweerder opgedragen het griffierecht van € 178,- aan verzoekster te vergoeden.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing. De voorzieningenrechter was verhinderd te ondertekenen, maar een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/9102

uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 november 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] , verzoekster

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J. Hemelaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 22 november 2019 (primair besluit I) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om verlening van een verblijfsvergunning regulier op grond van de Afsluitingsregeling [1] afgewezen.
In het besluit van 31 december 2019 (primair besluit II) heeft verweerder aan verzoekster een inreisverbod opgelegd van twee jaar.
In het besluit van 8 december 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb [2] uitspraak zonder zitting.
2. Op grond van artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Bij mondelinge uitspraak van 1 november 2021 heeft de rechtbank het beroep van verzoekster gegrond verklaard. De voorzieningenrechter stelt dan ook vast dat er geen beroepsprocedure meer loopt, zodat het verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4. Nu de rechtbank het beroep van verzoekster gegrond heeft verklaard, ziet de voorzieningenrechter aanleiding verweerder te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,-. (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk;
- draagt verweerder op het griffierecht van € 178,- aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 748,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 november 2021.
De voorzieningenrechter is verhinderd te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen.
2.Algemene wet bestuursrecht.