Overwegingen
1. Eisers, broer en zus, zijn geboren op respectievelijk [Geb. datum 1] 1998 en [Geb. datum 2] 2000 en bezitten zowel de Oezbeekse als de Turkse nationaliteit. Eisers zijn samen met hun ouders en hun jongere zus naar Nederland gereisd en hebben op 7 maart 2020 asielaanvragen ingediend.
2. Aan hun asielaanvragen hebben eisers ten grondslag gelegd dat zij te vrezen hebben voor de Oezbeekse autoriteiten vanwege hun banden en de banden van hun vader met de Gülen-beweging. Daarnaast vrezen zij vanwege die banden te zullen worden uitgeleverd aan Turkije.
3. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de asielaanvragen van eisers afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder heeft de door eisers gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Ook heeft verweerder geloofwaardig geacht dat eisers betrokken zijn bij de Gülen-beweging. Verweerder acht het echter niet aannemelijk dat eisers in de negatieve aandacht van de Oezbeekse autoriteiten staan en evenmin dat zij zullen worden uitgeleverd aan Turkije. Verder heeft verweerder overwogen dat eisers niet in aanmerking komen voor een afgeleide verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in verband met het verblijf van hun ouders hier te lande. De vader van eisers heeft louter de Turkse nationaliteit en heeft een asielvergunning gekregen. De moeder en de jongere zus hebben een afhankelijke verblijfsvergunning gekregen.
4. Op wat eisers daartegen aanvoeren wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Volgens eisers heeft verweerder ten onrechte aan de situatie in Oezbekistan getoetst en had verweerder aan de situatie in Turkije moeten toetsen. Daarbij stellen zij dat zij de Oezbeekse nationaliteit hebben verloren door langer dan vijf jaar in het buitenland te verblijven zonder dit te melden. Voor zover hiervan niet zou worden uitgegaan, stellen eisers dat zij bij terugkeer de Oezbeekse nationaliteit zullen verliezen omdat zij de Oezbeekse autoriteiten op de hoogte hebben gebracht van het verkrijgen van de Turkse nationaliteit. Verder stellen eisers dat zij een sterkere band met Turkije hebben.
6. Ter onderbouwing van de stelling dat de Oezbeekse nationaliteit is verloren verwijzen eisers naar het thematisch ambtsbericht ‘Staatsburgerschap en vreemdelingenwetgeving in Centraal-Azië’ van de minister van Buitenlandse Zaken van september 2012 en naar het rapport ‘
Uzbekistan: ID documents and passports’van LandInfo van februari 2013. Uit deze informatie blijkt dat de Oezbeekse nationaliteit kan worden verloren door een verblijf van vijf jaren of meer in het buitenland zonder dit te melden. Uit deze informatie blijkt echter ook dat dit niet in alle gevallen gebeurt en dat deze regel niet stelselmatig wordt toegepast. Eisers hebben niet onderbouwd dat zij hun Oezbeekse nationaliteit daadwerkelijk hebben verloren, op grond van deze regel of anderszins. De enkele stelling van eiser dat hij er niet in is geslaagd om een nieuw paspoort te verkrijgen is daartoe niet voldoende.
7. Eisers hebben evenmin onderbouwd dat zij de Oezbeekse autoriteiten er daadwerkelijk van op de hoogte hebben gesteld dat zij tevens de Turkse nationaliteit hebben verkregen. Eisers hebben ook niet aannemelijk gemaakt dat hun Oezbeekse nationaliteit zal worden ingetrokken zodra de Oezbeekse autoriteiten daarvan op de hoogte raken.
8. Op grond van artikel 1(A) van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen en artikel 2, aanhef en onder d, van de Richtlijn 2011/95/EU wordt onder ‘vluchteling’ verstaan: een onderdaan van een derde land die zich wegens een gegronde vrees voor vervolging om redenen van ras, godsdienst, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde sociale groep, buiten het land bevindt waarvan hij de nationaliteit bezit en de bescherming van dat land niet kan of, wegens deze vrees, niet wil inroepen. Indien een persoon meer dan één nationaliteit bezit, betekent de term “het land waarvan hij de nationaliteit bezit” elk van de landen waarvan hij de nationaliteit bezit. Een persoon wordt niet geacht van de bescherming van het land waarvan hij de nationaliteit bezit verstoken te zijn, indien hij zonder geldige redenen ingegeven door gegronde vrees de bescherming van één van de landen waarvan hij de nationaliteit bezit niet inroept. Gelet hierop, en nu uit het voorgaande volgt dat eisers in beginsel de bescherming van Oezbekistan kunnen inroepen, heeft verweerder terecht geen aanleiding gezien om te toetsen aan de situatie in Turkije.
9. Subsidiair voeren eisers aan dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat zij veilig kunnen terugkeren naar Oezbekistan. Volgens eisers heeft verweerder miskend dat eiser een arrestatiebevel heeft overgelegd en dat eiseres heeft verklaard eerder problemen te hebben ondervonden in Oezbekistan. Daarnaast stellen eisers dat ten onrechte niet is gevolgd dat hun moeder eerder is bedreigd en dat zij bij terugkeer zullen worden ondervraagd zodat hun betrokkenheid bij de Gülen-beweging aan het licht komt. Verder stellen eisers dat Oezbekistan Gülen-aanhangers uitlevert aan Turkije.
10. Ten aanzien van het door eiser overgelegde arrestatiebevel overweegt de rechtbank dat uit de gehoren met eiser is gebleken dat dit een Turks arrestatiebevel betreft, zodat dit niet kan bijdragen aan onderbouwing van de door eisers gestelde vrees in Oezbekistan.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat eiseres eerder geen noemenswaardige problemen heeft ondervonden in Oezbekistan. Eiseres heeft immers verklaard dat zij aan de grens weliswaar werd ondervraagd, maar ook dat zij vervolgens Oezbekistan zonder bijkomende problemen kon inreizen. Ook heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat het niet aannemelijk is dat de moeder van eisers problemen heeft ondervonden in Oezbekistan. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat deze gestelde problemen in een eerdere verblijfsrechtelijke procedure van de moeder ongeloofwaardig zijn geacht. Ook heeft verweerder hierbij kunnen betrekken dat zij volgens de verklaringen van eisers tot 2015 zonder problemen Oezbekistan heeft kunnen in- en uitreizen. Eisers stellen dat deze mogelijkheden na de mislukte coup in Turkije van 15 juli 2016 zijn veranderd, maar dit is niet onderbouwd.
12. Ter zitting is namens eisers gewezen op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 15 juli 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:8098) en op het rapport ‘Response to Information Request(UZB105711.E)’ van de Immigration and Refugee Board of Canada van 10 januari 2017. De rechtbank volgt eisers in de stelling dat uit deze bronnen blijkt dat terugkerende Oezbeken worden ondervraagd en bij de constatering dat zij zonder toestemming zijn uitgereisd mogelijk worden geconfronteerd met een langdurige gevangenisstraf onder slechte omstandigheden. Naar het oordeel van de rechtbank is in de bestreden besluiten onvoldoende gemotiveerd dat eisers desondanks veilig zouden kunnen terugkeren naar Oezbekistan. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verweerder niet heeft betwist dat eisers zonder toestemming zijn uitgereisd. 13. Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat niet is gebleken dat Oezbekistan mensen uitlevert aan Turkije slechts overwogen dat de relatie tussen beide landen slecht is en de Oezbeekse wet aan uitlevering aan Turkije in de weg staat. Eisers hebben ter onderbouwing van hun stelling dat er wel degelijk uitlevering door Oezbekistan aan Turkije plaatsvindt gewezen op de in de bijlage bij deze uitspraak opgenomen bronnen. Uit deze bronnen kan worden opgemaakt dat de Oezbeekse autoriteiten de banden met Turkije aanhalen, dat zij de Gülen-beweging als een bedreiging zien en dat er inderdaad uitlevering van Gülen-aanhangers door Oezbekistan aan Turkije plaatsvindt. Verweerder heeft ten onrechte niet onderkend dat deze recente landeninformatie betekenis heeft voor de beoordeling van het risico op indirect
refoulement. De opmerkingen in het verweerschrift dat het in een aantal gevallen ging om Gülen-aanhangers met banden met de PKK en dat niet is gebleken dat eisers op dit moment in de negatieve belangstelling van de Oezbeekse autoriteiten staan, zijn onvoldoende om aan te nemen dat eisers bij terugkeer naar Oezbekistan geen risico lopen om aan Turkije te worden uitgeleverd. De rechtbank roept hierbij in herinnering dat verweerder geloofwaardig heeft geacht dat eisers Gülen-aanhangers zijn en dat eisers naast de Oezbeekse ook de Turkse nationaliteit hebben, alsook dat eiser een Turks arrestatiebevel heeft overgelegd.
Afgeleide reguliere verblijfsvergunning
14. Vanuit het oogpunt van finale geschilbeslechting overweegt de rechtbank nog als volgt. Verweerder heeft gelet op het afwijzen van de eerste asielaanvragen van eisers ambtshalve beoordeeld of zij in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eisers voeren meer subsidiair aan dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat geen sprake is van
more than the normal emotional tiestussen hen en hun rechtmatig in Nederland verblijvende ouders.
15. Niet in geschil is dat op grond van artikel 8, eerste lid, van het EVRM eenieder recht heeft op eerbiediging van zijn gezinsleven en dat in een geval als dat van eisers, waarin het gaat om de relatie tussen volwassen kinderen en hun ouders, gezinsleven bestaat wanneer er sprake is van een meer dan normale afhankelijkheidsrelatie (
additional elements of dependancy involving more than the normal emotional ties).
16. Uit vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, bijvoorbeeld het arrest van 17 april 2012 in de zaak Kopf en Liberda tegen Oostenrijk (ECLI:CE:ECHR:2012:0117JUD000159806), volgt dat de vraag of hiervan sprake is van feitelijke aard is, en afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte, persoonlijke banden, waarbij relevant kan zijn: eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst.
17. In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1003) is mede gelet op deze jurisprudentie geoordeeld dat verweerder wel zwaarwegend, maar geen doorslaggevend gewicht mag toekennen aan het antwoord op de vraag of er een reële mogelijkheid bestaat dat ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg geven. 18. Verweerder heeft in dit kader slechts overwogen dat eisers op enig moment zelfstandig in het buitenland zijn gaan studeren en dat niet valt in te zien dat zij zich als jongvolwassenen bij terugkeer naar Oezbekistan niet zelfstandig zouden kunnen redden. Dusdoende heeft verweerder ten onrechte nagelaten om met inachtneming van het voorgaande te beoordelen of tussen eisers en hun ouders een band bestaat die de gebruikelijke band tussen meerderjarige kinderen en hun ouders overstijgt.
19. Het beroep is gegrond. De bestreden besluiten dienen te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om het geschil finaal te beslechten. Het ligt namelijk op de weg van verweerder om nader onderzoek te doen naar de positie van Gülen-aanhangers in Oezbekistan, in het bijzonder gelet op wat onder 12. en 13. is overwogen. Indien en voor zover verweerder opnieuw zou komen tot een afwijzing van de asielaanvragen, ligt het daarnaast op de weg van verweerder om alsnog een volledige beoordeling van de gestelde
more than the normal emotional tiestussen eisers en hun ouders te maken, in het bijzonder gelet op wat onder 16., 17. en 18. is overwogen. Verweerder zal dan ook worden opgedragen om opnieuw op de asielaanvragen van eisers te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
20. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.496 (bestaande uit een punt voor het indienen van twee samenhangende beroepschriften en een punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1).