ECLI:NL:RBDHA:2021:12812
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens onjuiste indiening via elektronische weg in vreemdelingenzaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 november 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 25 juli 2018 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis voor zijn partner. Na afwijzing van deze aanvraag op 10 oktober 2018, heeft de eiser op 12 november 2018 bezwaar gemaakt. Vervolgens heeft hij op 11 december 2019 digitaal beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de eiser ten onrechte via de elektronische weg beroep heeft ingesteld, aangezien dit voor reguliere vreemdelingenzaken op dat moment nog niet mogelijk was.
De rechtbank heeft de eiser op 7 februari 2020 in de gelegenheid gesteld om het beroepschrift alsnog via de niet-elektronische weg in te dienen, maar de eiser heeft hier geen gehoor aan gegeven. De rechtbank heeft in haar overwegingen aangegeven dat, gezien de omstandigheden, het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard moest worden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en de eiser is geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen indien hij het niet eens is met de uitspraak.