ECLI:NL:RBDHA:2021:12847

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
NL21.1100
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser, die niet ter zitting is verschenen. De eiser, die stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 22 januari 2021 was genomen. Dit besluit hield in dat de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemachtigde van eiser, mr. W.A.E.M. Amesz, de gronden van het beroep niet voldoende heeft gemotiveerd en dat er geen feitelijke onderbouwing was voor de stelling dat er geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestond.

Tijdens de zitting op 1 februari 2021 is de gemachtigde van eiser telefonisch gehoord, maar hij kon geen nadere toelichting geven omdat eiser niet met hem in gesprek ging. De rechtbank heeft overwogen dat de gronden die door de gemachtigde zijn ingediend niet toereikend waren om de maatregel van bewaring onrechtmatig te verklaren. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep ongegrond is en heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 4 februari 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.1100
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. W.A.E.M. Amesz), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 22 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2021. Eiser is niet ter zitting verschenen. Op 1 februari 2021 is een afstandsverklaring van eiser ingediend die is ondertekend door een detentie-inrichtingswerker en een wachtcommandant van het Detentiecentrum [locatie] . Eiser heeft zich (telefonisch) laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1976] .
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. De gemachtigde van eiser heeft slechts de volgende gronden opgenomen in het beroepschrift:
primair: geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf
subsidiair: geen zicht op verwijdering binnen een redelijke termijn
De gemachtigde van eiser heeft in aanloop naar de zitting van 1 februari 2021 aangegeven dat hij geen goed contact kon krijgen met eiser, dat eiser verward overkwam en dat hij verwachtte dat eiser niet naar de zitting zou komen. Eiser is ook niet op de zitting verschenen. De gemachtigde van eiser is ter zitting telefonisch gehoord. Hij heeft aangegeven dat hij geen nadere gronden of toelichting op de ingediende gronden kon geven, omdat eiser niet met hem in gesprek gaat. Hij heeft de rechtbank verzocht om uitspraak te doen op de gronden zoals geformuleerd in het beroepschrift.
4. De rechtbank overweegt als volgt. De gronden die de gemachtigde van eiser heeft ingediend zijn niet toegelicht of gemotiveerd en hebben geen enkele feitelijke grondslag. De rechtbank is dus niet ingelicht waarom eiser vindt dat er geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestond of er geen zicht op verwijdering binnen een redelijke termijn was. Reeds daarom kunnen deze gronden niet tot de conclusie leiden dat de bewaring onrechtmatig is. De beroepsgronden slagen niet.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
04 februari 2021

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.