ECLI:NL:RBDHA:2021:12854
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet in behandeling nemen van asielaanvraag op grond van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting, die via een Skype-beeldverbinding plaatsvond, is eiser niet verschenen, terwijl de gemachtigde van de verweerder wel aanwezig was.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de verwijzing van eiser naar zijn zienswijze onvoldoende was om als beroepsgrond te worden aangemerkt. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser, indien hij vreest voor geweld, bescherming moet zoeken bij de Duitse autoriteiten. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd dat dit niet mogelijk zou zijn. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de Staatssecretaris zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht beroepen, en dat Duitsland de verplichtingen uit het Vluchtelingenverdrag en andere relevante verdragen niet zal schenden.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de argumenten van eiser niet zodanig bijzonder zijn dat de Staatssecretaris het asielverzoek op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken. Het beroep is ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken door rechter B. Fijnheer, in aanwezigheid van griffier A.M. Zwijnenberg.