ECLI:NL:RBDHA:2021:12878

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
C/09/608435 / JE RK 21-469
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag en verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen

Op 18 november 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de beëindiging van het gezag van de moeder over drie minderjarigen, alsook de verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing. De zaak is ingeleid door verzoeken van de Raad voor de Kinderbescherming en de Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland. De rechtbank heeft vastgesteld dat het gezag van de moeder beëindigd moet worden, omdat het perspectief van de kinderen niet meer bij haar ligt. De moeder heeft een herseninfarct gehad en is niet in staat om de zorg voor de kinderen te dragen. De kinderen hebben bovengemiddelde opvoedbehoeften en zijn in aanraking gekomen met criminaliteit. De rechtbank heeft ook de noodzaak van een voogdijvoorziening onderkend en benoemt de Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland tot voogdes. Daarnaast is de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verlengd tot 19 november 2021. De moeder heeft geen verweer gevoerd tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing, maar verzet zich tegen de beëindiging van haar gezag. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de beëindiging van het gezag noodzakelijk is voor de stabiliteit en veiligheid van de kinderen.

Uitspraak

rechtbank DEN HAAG
Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: JE RK 21-469 / C/09/608435 & FA RK 21-5729 / C/09/616929
Datum uitspraak: 18 november 2021
Beschikking van de Enkelvoudige Kamer
Verzoek I: Beëindiging gezag
Verzoek II: Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing
in de zaak naar aanleiding van het op 20 augustus 2021 ingekomen verzoek van:

de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden,

hierna te noemen: de Raad,
en
in de zaak naar aanleiding van het op 3 maart 2021 ingekomen verzoek van:

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
betreffende:
-
[minderjarige 1]geboren op [geboortedag 1] 2004 te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
-
[minderjarige 2]geboren op [geboortedag 2] 2007 te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
-
[minderjarige 3] ,geboren op [geboortedag 3] 2008 te [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] ,
hierna tezamen te noemen: de kinderen.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de vrouw]

de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat:: mr. Ş.Ö. Zengin-Epozdemir, te Den Haag,

de gecertificeerde instelling:

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland
de beoogd voogdes.

Procedure

Bij beschikking van 7 oktober 2021 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verlengd van 20 oktober 2021 tot 7 november 2021 en voor dezelfde duur machtiging verleend [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De behandeling van de verzoeken voor het overige is aangehouden tot deze zitting.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder nu ook:
  • de voornoemde beschikking van 7 oktober 2021;
  • de schriftelijke update van de gecertificeerde instelling, ingekomen op 30 september 2021;
  • het verweerschrift van de zijde van de moeder, ingekomen op 1 november 2021;
Op 4 november 2021 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • [vertegenwoordigers van de GI] namens de gecertificeerde instelling,
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad.
[minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn op 4 november 2021 ook in raadkamer gehoord.
[minderjarige 1] is in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek, maar heeft daar geen gebruik van gemaakt.

Feiten

[minderjarige 1] verblijft vanaf 8 oktober 2021 in [verblijfplaats 1] en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verblijven in [verblijfplaats 2] Voor de overige feiten verwijst de rechtbank naar de beschikking van de kinderrechter van 7 oktober 2021.

Verzoek en verweer

I.Gezagsbeëindiging
De Raad verzoekt het gezag van de moeder over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te beëindigen en de Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland te benoemen tot voogdes over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . De Raad legt hieraan ten grondslag dat het perspectief van de kinderen niet meer ligt bij hun moeder. De vader is sinds 2012 niet meer betrokken bij het gezin. Er is daarvoor sprake geweest van huiselijk geweld, waarvan de kinderen zowel getuige als slachtoffer zijn geweest. Ook daarna was de opvoedsituatie voor de kinderen bij de moeder niet stabiel. Zij zijn veel verhuisd en door een herseninfarct van de moeder is zij niet in staat om toereikend voor de kinderen te zorgen. Sindsdien is er in het gezin veel hulpverlening ingezet. Dit bleek onvoldoende om de veiligheid van de jongens te waarborgen, waardoor die uiteindelijk uit huis zijn geplaatst. De kinderen hebben bovengemiddelde opvoedbehoeftes. Er is bij alle drie de jongens sprake van PTSS en hechtingsproblematiek. Als de kinderen een bedreiging ervaren, kunnen zij agressief en defensief gedrag laten zien. Dit vereist een traumasensitieve opvoedomgeving. [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn daarnaast alle drie in aanraking gekomen met criminaliteit.
De moeder is onvoldoende leerbaar gebleken om met deze complexe opvoedbehoeften om te gaan. Het is voor de kinderen van groot belang dat zij duidelijkheid ervaren over hun opvoedperspectief. Het zwaartepunt in het nemen van beslissingen ligt al lang bij de jeugdbescherming en het is belangrijk dat deze situatie geformaliseerd wordt.
De jeugdbeschermer vertelt dat het op moment niet zo goed gaat met [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Zij ervaren veel spanning over de zitting en hebben vuurwerk afgestoken op school, waardoor ze nu geschorst zijn. De jeugdbescherming wil een passende constructie vinden voor de rol van de moeder in het leven van de kinderen. De moeder heeft immers een blijvende rol, maar de gezagsbeslissingen moeten door de jeugdbescherming genomen worden. De moeder is duidelijk naar de jongens over waar hun perspectief ligt, maar toch vindt de gecertificeerde instelling het noodzakelijk dat het gezag beëindigd wordt. De kinderen hebben duidelijkheid en rust nodig over deze situatie. Bovendien loopt de samenwerking met de moeder loopt niet altijd naar behoren. Het verantwoordelijkheidsgevoel dat de kinderen hebben voor het behoud van het gezag door hun moeder moet bij hen worden weggenomen.
De opvoedingssituatie van de jongens moet op hun huidige verblijfplek zijn. De bezoeken aan hun moeder zullen daarnaast blijven bestaan.
De moeder voert verweer tegen het verzoek tot gezagsbeëindiging. Zij voert aan dat gezagsbeëindiging slechts in uitzonderlijke omstandigheden gerechtvaardigd kan worden. Het is hiervoor onvoldoende dat een kind niet bij de ouder kan opgroeien, maar beter in de huidige omgeving kan verblijven. De moeder stelt zich op het standpunt dat de gronden voor gezagsbeëindiging deze maatregel in haar geval niet kunnen rechtvaardigen. De moeder weerspreekt het standpunt van de gecertificeerde instelling dat zij onvoldoende leerbaar zou zijn. De moeder stelt dat zij altijd de hulpverlening heeft geaccepteerd en dat het beter gaat met de kinderen. De moeder stemt ook in met het verblijf van de kinderen bij ‘ [verblijfplaats 2] en ‘ [verblijfplaats 1] , dus ziet de noodzaak van beëindiging van haar gezag niet in. Ze vreest dat zij opzij zal worden gezet door de gecertificeerde instelling als ze haar gezag verliest. Ook vreest ze voor nog meer opstandig gedrag van de jongens, omdat zij daar nu in weerhouden worden door het respect voor hun moeder.
II.Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
De gecertificeerde instelling heeft subsidiair verzocht de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen van 7 november 2021 tot 20 april 2022. De gecertificeerde instelling voert hiertoe aan dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen nog aanwezig zijn. Alle betrokkenen zijn het erover eens dat het perspectief van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] niet meer bij hun moeder ligt. Het zou dan ook onwenselijk zijn als de maatregelen niet verlengd worden.
De moeder voert geen verweer tegen het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing.

Beoordeling

I.Gezagsbeëindiging
De rechtbank overweegt dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
De rechtbank is van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a BW is voldaan. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat al geruime tijd geleden is vastgesteld dat het perspectief van alle drie de kinderen niet meer bij hun moeder ligt. Alle drie de kinderen hebben bovengemiddelde opvoedbehoeften, omdat zij een belaste voorgeschiedenis kennen waarbij zij langere tijd in een onveilige en onstabiele situatie verbleven. De moeder is, onder andere door haar herseninfarct (in 2012), niet in staat om de zorg voor de kinderen te dragen. De aanvaardbare termijn is inmiddels verstreken.
De moeder erkent dat zij de kinderen niet voldoende kan bieden wat zij nodig hebben en heeft ingestemd met het elders opgroeien van de kinderen. Ook met de plek waar [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verblijven – [verblijfplaats 2] – is zij het eens, nu de kinderen daar begrepen worden.
[minderjarige 1] lijkt bij [verblijfplaats 1] ook op een goede plek te zijn.
De moeder stemt evenwel nadrukkelijk niet in met beëindiging van haar gezag.
De rechtbank ziet echter wel aanleiding van de haar toekomende bevoegdheid het gezag van de moeder te beëindigen gebruik te maken, waartoe zij als volgt overweegt.
Zoals ter zitting namens de gecertificeerde instelling naar voren is gebracht is heeft de moeder moeite met het nemen van gezagsbeslissingen in het belang van haar kinderen. In de praktijk geeft de gecertificeerde instelling de voorzet voor de gezagsbeslissingen en is de moeder vervolgens meewerkend en geeft zij toestemming.
De kinderen kennen een groot gewicht toe aan het door hun moeder behouden van het gezag. Het lijkt er daarbij op dat zij zich verantwoordelijk voelen voor het behoud van het gezag, dat zij daarvoor “strijden” en dat zij denken dat er iets in hun relatie tot hun moeder zal veranderen bij beëindiging van haar gezag.
De rechtbank acht het van belang dat de kinderen in dit verband ontlast worden en dat dit verantwoordelijkheidsgevoel bij hen wordt weggenomen.
Beëindiging van het gezag zal naar de rechtbank hoopt hiertoe bijdragen en rust en duidelijkheid aan de kinderen geven.
Daarbij acht de rechtbank het van groot belang dat er niets wijzigt in de band tussen de kinderen en de moeder, die hun belangrijkste hechtingsfiguur is en dat de kinderen dit ook weten en leren beseffen. Daarbij speelt regelmatig contact met moeder en bezoek/logeren bij haar een belangrijke rol. De gecertificeerde instelling heeft er ter zitting blijk van gegeven zich daar terdege van bewust te zijn en zal daartoe passende afspraken met de moeder maken.
De rechtbank zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder dan ook toewijzen.
Aangezien de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over hen te benoemen.
De gecertificeerde instelling heeft zich schriftelijk bereid verklaard de voogdij over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te aanvaarden.
II.Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
Omdat de rechtbank heeft besloten om schriftelijk uitspraak te doen op het verzoek tot gezagsbeëindiging en de gronden voor de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig waren, zijn deze op 4 november 2021 verlengd tot 19 november 2021, met aanhouding van het overige. De moeder voert hiertegen ook geen verweer.
Omdat de rechtbank nu een beslissing heeft genomen over de beëindiging van het ouderlijk gezag van moeder en de bepaling van de voogdij, valt er op het aangehouden deel van het verzoek van de gecertificeerde instelling niets meer te beslissen.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
ten aanzien van verzoek I:
beëindigt het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2004 te [geboorteplaats 1] ,
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2007 te [geboorteplaats 1] en
  • [minderjarige 3]geboren op [geboortedag 3] 2008 te [geboorteplaats 2] ;
benoemt tot voogdes over genoemde minderjarigen:
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland;
gelast de griffier deze beslissing te laten aantekenen in het gezagsregister;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
ten aanzien van verzoek II:
verlengt de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] van 4 november tot 19 november 2021;
stelt dat voor het overige niets meer op dit verzoek te beslissen valt.
Deze beschikking is in het openbaar gegeven op 18 november 2021 door mr. D.G.J. Dop, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van L.T. Verlinde als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 18 november 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.