Uitspraak
Wijziging voorlopige voorzieningen
Beschikking op het op 23 oktober 2020 ingekomen verzoek van:
[Y]
[X]
Procedure
Eerdere beschikkingen en tweede wijzigingsverzoek voorlopige voorzieningen
Partneralimentatie:
Terugbetaling:
primairbinnen twee dagen na datum van de te wijzen beschikking aan de man moet voldoen,
subsidiairwordt verrekend met hetgeen de man aan de vrouw dient te voldoen in he kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap en het restant binnen twee dagen na de in deze te wijzen beschikking door de vrouw aan de man wordt voldaan;
Beoordeling
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de advocaat van de man gelet op het bovenstaande ten eerste wel degelijk aan de gemotiveerde stelplicht voor toepassing van wetsartikel 824 lid 2 Rv voldaan.
Ook brengt ten tweede een redelijke uitleg van de geproduceerde volmacht in dit geval met zich mee dat [minderjarige 1] wel degelijk bedoeld heeft de man volmacht te geven zijn financiële belangen te behartigen in zowel de echtscheidingsprocedure als in deze daarmee nauw verband houdende tweede wijzigingsprocedure voorlopige voorzieningen.
Voorts betoogt ten derde de advocaat van de man naar het oordeel van de rechtbank terecht dat (ook) uit de parlementaire geschiedenis volgt dat in een geval als dit waarin een kind bij de start van de procedures nog minderjarig is en tijdens de procedures 18 jaar wordt namens dat 18 jaar geworden kind wel degelijk een wijziging van de eerder vastgestelde voorlopige kinderalimentatie en per de 18de verjaardag de aldus doorlopende voorlopige bijdrage in levensonderhoud en studie kan worden verzocht. Een redelijke wetsuitleg en een praktische wetstoepassing van het bepaalde in de wetsartikelen 822, 824 en 827 Rv in onderlinge samenhang bezien brengen dat naar het oordeel van de rechtbank met zich mee.
Tenslotte is de rechtbank ten vierde met de advocaat van de man en anders dan de advocaat van de vrouw van oordeel dat in dit geval als nevenvoorziening in een procedure op grond van wetsartikel 824 lid 2 Rv wel degelijk kan worden geoordeeld dat de vrouw kort gezegd moet terugbetalen en nabetalen al hetgeen zij na herbeoordeling eventueel per saldo teveel ontvangen en te weinig betaald blijkt te hebben aan voorlopige kinderalimentatie en aan voorlopige partneralimentatie over de periode vanaf 12 september 2019 tot aan de datum van inschrijving van de echtscheiding in vermoedelijk 2021.
€ 2.123,- bij de zelfstandigenaftrek van € 7.280,- (in totaal dus € 9.403,-), zoals volgt uit de namens de vader geproduceerde belastingaangifte 2019. Ook moet bij een zelfstandig ondernemer bij de bepaling van het netto besteedbaar inkomen rekening worden gehouden met redelijke aftrekbare pensioenkosten en met redelijke aftrekbare premies voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering. Ook over deze laatste twee geschilpunten is een fel en uitgebreid debat gevoerd door beide advocaten.
€ 3.000,- per jaar voor in dit geval redelijke aftrekbare kosten voor pensioenvoorzieningen. Al hetgeen de vader zonder vooroverleg met de moeder naar eigen keuze meer betaalt voor die beide inkomensvoorzieningen, behoort hij naar het oordeel van de rechtbank gelet op het desbetreffende verweer van de moeder in dit geval in zijn onderlinge verhouding met de moeder en de kinderen uit zijn eigen vrije ruimte te betalen, zodat die extra bedragen in redelijkheid niet ten koste zullen gaan van zijn draagkracht voor kinderalimentatie.
€ 2.893,- per maand en de draagkracht voor kinderalimentatie op € 752,- per maand in 2019.
- voor [minderjarige 2] van 814 / 1.388 x 1.617 = € 948,- per maand;
- voor [minderjarige 1] van 574 / 1.388 x 1.617 = € 669,- per maand.
- voor [minderjarige 2] van 814 / 1.388 x 572 = € 335,- per maand;
- voor [minderjarige 1] van 574 / 1.388 x 572 = € 237,- per maand.
€ 150,- per maand, dat is in totaal € 574,- per maand.
Beslissingen
mr. K. Willems als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 28 januari 2021.