ECLI:NL:RBDHA:2021:12962

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
NL21.12333
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Koerd en Aleviet met betrekking tot discriminatie in Turkije

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 november 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Koerd en Aleviet, had een asielaanvraag ingediend die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft de asielrelaas van eiser geloofwaardig geacht, maar oordeelde dat de discriminatie die hij in Turkije had ervaren niet voldoende zwaarwegend was om hem asiel te verlenen. Eiser had aangevoerd dat hij problemen ondervond vanwege zijn afkomst en dat zijn familieleden ook in de negatieve aandacht van de Turkse autoriteiten stonden. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij zelf in de negatieve aandacht van de autoriteiten stond. De rechtbank nam daarbij in overweging dat eiser in Turkije had gewoond, gewerkt en scholing had genoten, wat erop wees dat hij in staat was om op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren.

De rechtbank concludeerde dat de discriminatie die eiser had ervaren niet zo ernstig was dat het voor hem onmogelijk was om in Turkije te functioneren. Bovendien werd opgemerkt dat de familieleden van eiser betrokken waren bij linkse milities, wat hun situatie anders maakte dan die van eiser zelf. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na bekendmaking van het proces-verbaal van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.12333
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. N. Hamzaoui).

ProcesverloopBij besluit van 1 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 november 2021 te Breda op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen E.S. Madran. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de nationaliteit, identiteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht, evenals het asielrelaas van eiser dat erop neerkomt dat hij werd gediscrimineerd in Turkije, omdat hij Koerd is en omdat hij Aleviet is. In geschil is de zwaarwegendheid van dit relaas, met andere woorden: is de discriminatie zodanig ernstig dat voor het eiser onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied in Turkije te functioneren? Verder is in geschil of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de negatieve aandacht staat van de autoriteiten.
2. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder onvoldoende acht heeft geslagen op eisers verklaringen. Uit die verklaringen blijkt dat eisers problemen niet los kunnen worden gezien van die van zijn familieleden. Eiser kreeg een gevangenisstraf van een jaar, omdat de officier van justitie keek naar zijn achternaam en naar zijn familie, aldus eiser. Ook heeft eiser verklaard dat hij vaker problemen heeft ondervonden vanwege zijn achternaam en dat politiek actieve familieleden zijn vermoord en zijn vader als terrorist werd gezien.
3. Verweerder heeft terecht in aanmerking genomen dat eiser in 2015 een jaar gevangenisstraf voorwaardelijk heeft gekregen vanwege een drugsdelict en dat hij daartegen bezwaar heeft ingediend. Deze straf is nooit ten uitvoer gelegd. Verder heeft verweerder terecht overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de negatieve aandacht van de autoriteiten staat. Dat familieleden van hem wel problemen hebben ondervonden van de Turkse overheid, betekent nog niet dat dit ook voor eiser zelf geldt. Anders dan eiser, behoorden deze familieleden tot linkse milities die door de Turkse overheid werden bestempeld als terroristische organisatie.
4. Ook heeft verweerder terecht in aanmerking genomen dat eiser in Turkije scholing heeft gehad op een staatsschool, dat hij in Turkije heeft gewoond en gewerkt tot zijn vertrek. Daaruit kan niet worden afgeleid dat de discriminatie van eiser zo hevig was, dat hij niet meer op sociaal en maatschappelijk gebied kon functioneren. Eiser heeft verteld dat hij discriminatie heeft ondervonden tijdens zijn militaire dienstplicht. Verweerder heeft daarover terecht opgemerkt dat de dienstplichtperiode (2013/2014) voor eiser geen aanleiding was zijn land te verlaten. De tijdens eisers werk ondervonden incidenten stonden er niet aan in de weg dat eiser tot aan de datum van zijn vertrek uit Turkije kon blijven werken.
5. De stelling in beroep dat eiser, omdat hij Koerd en Aleviet is en vanwege de lotgevallen van zijn familieleden, alsmede vanwege zijn illegale vertrek, problemen bij terugkeer heeft te vrezen, treft evenmin doel. Zoals al is geoordeeld in deze uitspraak: eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in de negatieve aandacht staat van de Turkse overheid. Eiser zegt dat hij zijn land illegaal heeft verlaten, maar ter zitting heeft hij toegelicht dat dat was omdat hij geen visum kon krijgen van een ander land in Europa. De Turkse overheid zat dus niet achter hem aan. Verweerder heeft verder terecht gewezen op de omstandigheid dat noch de Koerden, noch de Alevieten in verweerders beleid zijn aangewezen als risicogroep of als kwetsbare minderheid. [1] Eiser heeft geen landeninformatie overgelegd waaruit moet worden afgeleid dat verweerder dit beleid niet meer kan volhouden. Dat verweerder geen terugkeerbesluit had mogen opleggen vanwege de door eiser opgesomde, hiervoor aangehaalde, feiten en omstandigheden, wordt dan ook niet gevolgd.
6. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2021 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na bekendmaking van het proces-verbaal van de uitspraak.

Voetnoten

1.Paragraaf C7/30 van de Vreemdelingencirculaire 2000.