ECLI:NL:RBDHA:2021:12964

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
NL21.15095
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring asielaanvraag en afwijzing van verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 november 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M.M. van Woensel, had beroep ingesteld tegen het besluit van 22 september 2021, waarin zijn asielaanvraag niet-ontvankelijk werd verklaard op basis van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Tijdens de zitting op 17 november 2021 in Breda is eiser, met bericht vooraf, niet verschenen. De gemachtigde van eiser heeft aangegeven dat hij niet zeker weet of eiser nog in Nederland is, en dat hij geen recent contact met hem heeft gehad.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 18 oktober 2021 het asielzoekerscentrum heeft verlaten en geregistreerd staat als 'met onbekende bestemming vertrokken'. Gezien deze omstandigheden concludeert de rechtbank dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op asielrechtelijke bescherming in Nederland. Hierdoor heeft eiser geen procesbelang meer bij de beoordeling van zijn beroep, wat leidt tot de beslissing om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.15095
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser,

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M.M. van Woensel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. N. Hamzaoui).

Procesverloop

Bij besluit van 22 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.15096, op 17 november 2021 te Breda op zitting behandeld. Eiser is, met bericht vooraf, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

1. Eiser en zijn gemachtigde zijn vandaag niet op zitting verschenen.
2. Verweerder heeft laten weten dat volgens zijn registratie eiser op 18 oktober 2021 het AZC heeft verlaten en is geregistreerd als ‘met onbekende bestemming vertrokken’. Eisers gemachtigde heeft desgevraagd op 11 november 2021 meegedeeld dat hij niet zeker weet of eiser nog in Nederland is. Gemachtigde weet niet meer wanneer hij voor het laatst telefonisch contact met eiser heeft gehad.
3. Uit dit alles leidt de rechtbank af dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op asielrechtelijke bescherming in Nederland. Eiser heeft daarom geen procesbelang meer bij de beoordeling van zijn beroep. [1]
4. Het beroep is niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2021 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Zie voor dit oordeel ook: Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579.