ECLI:NL:RBDHA:2021:12977

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
C/09/599391 / HA ZA 20-892
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.J.-A. Seinen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil na verstekvonnis; stelplicht

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Den Haag, heeft eiser, handelend onder de naam Loonbedrijf [X], een geschil met gedaagde, Atlantis Financiers. De procedure is gestart na een verstekvonnis van 8 januari 2020, waarbij eiser werd veroordeeld tot betaling van € 14.122,03 aan Atlantis. Eiser vordert nu dat de rechtbank verklaart dat Atlantis geen rechthebbende meer is op de vordering die ten grondslag ligt aan factuur 2019-1001, en dat het beslag op zijn woning opgeheven moet worden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de procedure is verlopen volgens de wettelijke vereisten, met inbegrip van de dagvaarding en de mondelinge behandeling. Eiser heeft geen verweer gevoerd tegen het verstekvonnis, waardoor dit vonnis definitief is geworden. De rechtbank oordeelt dat er geen ruimte is voor eiser om alsnog verweer te voeren in deze procedure. Eiser stelt dat het verstekvonnis juridisch en feitelijk onjuist is, maar de rechtbank concludeert dat de argumenten van eiser onvoldoende zijn onderbouwd.

De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten. De kosten aan de zijde van Atlantis worden begroot op € 1.782,00. De rechtbank verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat Atlantis het vonnis kan uitvoeren, zelfs als eiser in beroep gaat.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/599391 / HA ZA 20-892
Vonnis van 24 november 2021
in de zaak van
[eiser],handelend onder de naam [X] Loonbedrijf, te [plaats],
eiser,
advocaat mr. J.B. Craanen te Nieuwerkerk ad IJssel,
tegen
ATLANTIS FINANCIERSte 's-Hertogenbosch,
gedaagde,
advocaat mr. S.K. Tuithof te Haarlem.
Partijen zullen hierna [eiser] en Atlantis genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Hoe deze procedure is verlopen, blijkt uit:
  • de dagvaarding van 31 augustus 2020,
  • het herstelexploot van 8 september 2020 met producties 1-10,
  • de conclusie van antwoord met producties 1-7,
  • de akte eisvermindering van 23 december 2020,
  • het tussenvonnis van 21 juli 2021,
  • het proces-verbaal van de op 11 oktober 2021 gehouden mondelinge behandeling.
1.2.
Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Zij zijn in de gelegenheid gesteld opmerkingen van feitelijke aard op de verslaglegging kenbaar te maken. Partijen hebben hiervan geen gebruik gemaakt.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft een bedrijf dat kabel- en tuinbouwwerkzaamheden verricht.
Atlantis is een investeringsmaatschappij.
2.2.
Op 31 oktober 2018 heeft FibreNet B.V. (hierna: FibreNet), het bedrijf van de broer van [eiser], een krediet- en factoringovereenkomst gesloten met Atlantis. In het kader van deze overeenkomst heeft FibreNet al haar vorderingen aan Atlantis verpand.
2.3.
Op 2 januari 2019 heeft FibreNet aan [eiser] een factuur met nummer 2019-1001 gestuurd, ter hoogte van € 12.540.
2.4.
Op 3 januari 2019 heeft Atlantis [eiser] per e-mail gemeld dat FibreNet al haar bestaande en toekomstige vorderingen aan Atlantis had overgedragen, waaronder die op [eiser], zodat [eiser] voortaan alleen bevrijdend aan Atlantis kon betalen.
2.5.
Diezelfde dag heeft [eiser] per e-mail op dit bericht gereageerd:
“Ik ben al op de hoogte gesteld door de heer [Y].
Ik ben er akkoord mee met wat er in de brief staat (ook de factuur 2019-1001)
Mvg. Loonbedrijf [X]”
2.6.
Op 15 januari 2019 heeft [eiser] Atlantis het volgende e-mailbericht gestuurd:
“Hierbij bevestig ik dat ik geen vordering open heb staan op FibreNET B.V. en sluit ik het recht op verrekening in deze rechtsverhouding uit.”
2.7.
Op 16 januari 2019 heeft Atlantis op grond van factuur 2019-1001 € 6.531,32 als voorschot opneembaar gesteld in de rekening-courantverhouding tussen haar en FibreNet.
2.8.
Op 18 maart 2019 heeft Atlantis de helft van het op grond van factuur 2019-1001 beschikbaar gestelde voorschot van FibreNet teruggevraagd. Op 1 augustus 2019 heeft Atlantis ook de tweede helft van het voorschot van FibreNet teruggevraagd.
2.9.
Op 8 augustus 2019 is in het digitale administratiesysteem van Atlantis de volgende transactie in het account van FibreNet toegevoegd:
“Datum Omschrijving / type Debiteur Factuurnummer
08-08-2019 Verrekening op verzoek Loonbedrijf [X] 2019-1001 + € 0,00

MededelingVerrekend op verzoek van debiteur: € 12540,00

Kosten€ -0,00

Transactiereferentie20198436270808

Saldo na transactie: € 0,00”
2.10.
Bij brief van 9 oktober 2019 heeft Atlantis [eiser] gesommeerd tot betaling van in totaal € 14.122,03, bestaand uit de hoofdsom van € 12.540 vermeerderd met € 681,63 voor de tot 7 oktober 2019 verstreken rente en € 900,40 voor buitengerechtelijke kosten.
2.11.
Op 17 oktober 2019 heeft Atlantis conservatoir beslag gelegd op de onverdeelde helft van de woning van [eiser].
2.12.
Op 8 januari 2020 heeft de kantonrechter te Den Haag [eiser] bij verstek veroordeeld om aan Atlantis te betalen € 14.122,03, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over € 12.540 vanaf 8 oktober 2019 tot de dag van algehele voldoening, en met € 1.637,18 aan kosten en nakosten. [eiser] is niet tegen dit vonnis in verzet gekomen.
2.13.
Atlantis heeft de hypotheekverstrekker van [eiser] verzocht om de executoriale verkoop van [eiser] woning in gang te zetten.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de rechtbank voor recht verklaard dat Atlantis geen rechthebbende (meer) is op de vordering die ten grondslag ligt aan factuur 2019-1001, zodat zij het op die vordering gebaseerde verstekvonnis van 8 januari 2020 niet mag executeren. Verder vordert [eiser] bevelen tot het opheffen en opgeheven houden van het beslag op zijn woonhuis en tot het gestaakt houden van de executie van het verstekvonnis, alle op straffe van een dwangsom.
3.2.
Atlantis meent dat de vorderingen moeten worden afgewezen.
3.3.
Op de argumenten van partijen wordt hierna per onderwerp nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Deze zaak draait om de vraag of Atlantis het tussen haar en [eiser] gewezen verstekvonnis van 8 januari 2020 mag executeren.
4.2.
Het uitgangspunt is dat Atlantis dit mag: [eiser] heeft bij de kantonrechter geen verweer gevoerd tegen de vordering van Atlantis. Het vonnis is daarom definitief geworden. In deze procedure is geen ruimte om alsnog verweer te voeren tegen de vordering. Dat had [eiser] kunnen doen toen Atlantis hem dagvaardde of nadat hij het verstekvonnis had gekregen.
In deze procedure ligt de lat heel hoog: de rechtbank kan de executie van het verstekvonnis alleen tegenhouden als duidelijk is dat dit vonnis op een fout berust of als [eiser] door de executie in een noodtoestand zou komen te verkeren.
4.3.
De stellingen van [eiser] in deze procedure komen erop neer dat hij vindt dat het verstekvonnis juridisch en feitelijk onjuist is. De rechtbank zal de stellingen van [eiser] hierna per onderwerp behandelen.
Vordering ongeldig
4.4.
[eiser] stelt ten eerste dat Atlantis FibreNet op grond van verschillende bepalingen uit de krediet- en factoringovereenkomst geen voorschot op factuur 2019-1001 had mogen uitbetalen, zodat de vordering van Atlantis in verband met die bevoorschotting ongeldig is.
4.5.
Dat is een betoog dat bij de kantonrechter aan de orde had kunnen komen. Dat is niet gebeurd en er is geen aanleiding om aan te nemen dat de beslissing in het verstekvonnis op een fout berust. Daarbij is van belang dat er geen twijfel over is dat Atlantis FibreNet naar aanleiding van factuur 2019-1001 een voorschot heeft verstrekt en dat FibreNet dit voorschot heeft geaccepteerd. Nergens blijkt uit dat FibreNet zelf de geldigheid van dit voorschot ooit ter discussie heeft gesteld; [eiser] stelt dit ook niet. Atlantis en FibreNet mochten afspraken maken die afweken van hun eerdere overeenkomst.
Vordering niet gecedeerd
4.6.
[eiser] stelt ook dat factuur 2019-1001 niet aan Atlantis is overgedragen, maar alleen aan haar was verpand.
4.7.
Ook dit verweer had bij de kantonrechter gevoerd moeten worden. Overigens blijkt uit de e-mailwisseling tussen Atlantis en [eiser] van 3 januari 2019 dat FibreNet al haar vorderingen aan Atlantis had overgedragen – ook die op [eiser] – en dat Atlantis [eiser] hierover heeft geïnformeerd. [eiser] heeft zelfs bevestigd dat hij al van de overdracht wist en dat hij ermee instemde. Aan de eisen voor cessie is dus voldaan.
Vordering verrekend
4.8.
Verder stelt [eiser] dat Atlantis het openstaande bedrag op factuur 2019-1001 heeft verrekend met andere facturen van FibreNet. [eiser] wijst hiervoor op een overzicht uit het administratiesysteem van Atlantis, waarin op 8 augustus 2019 een transactie is gelogd met de omschrijving “
Loonbedrijf [X] 2019-1001 (…) Verrekend op verzoek van debiteur: € 12540,00 (…) Saldo na transactie € 0,00”.
4.9.
Atlantis bevestigt dat het door [eiser] overgelegde overzicht uit haar administratie komt, maar volgens haar is dit een puur interne administratie waarvan de inhoud normaal gesproken niet bij debiteuren van gecedeerde vorderingen terechtkomt. Atlantis stelt dat zij factuur 2019-1001 slechts uit haar interne systeem heeft verwijderd omdat zij er richting FibreNet voorlopig niet meer achteraan zou gaan. De vordering staat volgens Atlantis nog steeds open; zij heeft niet afgezien van het recht om betaling te vorderen.
4.10.
Hoewel Atlantis al voor deze procedure had betwist dat de vordering is verrekend met baten uit het bedrijf van zijn broer, heeft [eiser] zijn argument dat de vordering door verrekening teniet is gegaan niet concreet onderbouwd. Hij heeft ook niet aangegeven met welke facturen de vordering zou zijn verrekend. Een toelichting was nodig, omdat FibreNet
alhaar vorderingen aan Atlantis had overgedragen. Het is daarom niet duidelijk welke vorderingen nog als te verrekenen baten konden overblijven. Omdat [eiser] niet naar de zitting is gekomen, heeft de rechtbank hem niet om een toelichting kunnen vragen.
4.11.
De verweren die [eiser] heeft aangevoerd zijn onvoldoende concreet om hem tot bewijs toe te laten. Daarnaast is het ter zitting namens [eiser] gedane bewijsaanbod in strijd met de goede procesorde, omdat het gezien de aard van deze procedure en het eerder al door Atlantis gevoerde verweer te laat is gedaan. De rechtbank weegt mee dat [eiser] kennelijk al voor de zitting over de aangeboden informatie had kunnen beschikken.
Geen rechtens te respecteren belang bij executie
4.12.
Tenslotte stelt [eiser] dat Atlantis geen belang heeft bij de executie van het verstekvonnis, omdat zij na het verstekvonnis al meer geld van FibreNet zou hebben ontvangen dan er aan schulden uitstond. Ook zouden alle rechten en plichten tussen Atlantis en FibreNet op 3 maart 2020 zijn vereffend.
Volgens Atlantis staat de vordering op factuur 2019-1001 nog steeds open.
4.13.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat de vordering op hem door FibreNet en/of haar debiteuren aan Atlantis is voldaan.
4.13.1.
Nergens blijkt uit dat de vordering op grond van factuur 2019-1001 in de vereffening tussen Atlantis en FibreNet is meegenomen; [eiser] stelt dit ook niet. Zelfs als alle rechten en plichten tussen Atlantis en FibreNet op 3 maart 2020 zouden zijn vereffend – [eiser] heeft dit niet onderbouwd – heeft die vereffening plaatsgevonden nadat de vordering aan Atlantis was overgedragen, nadat Atlantis beslag ten laste van [eiser] had gelegd en nadat Atlantis een veroordelend vonnis jegens hem had verkregen. Onduidelijk blijft waarom FibreNet een schuld zou hebben betaald die niet meer haar schuld was, en waar Atlantis niet meer bij haar maar bij [eiser] aanspraak op maakte.
4.13.2.
Verder is [eiser] bij het optellen van de uitstaande vorderingen van Atlantis op FibreNet en hemzelf de door de vertraagde betaling ontstane kosten, zoals incassokosten en rente, vergeten. Ook los daarvan blijkt uit de overgelegde stukken niet dat Atlantis van of via FibreNet geld heeft ontvangen waarmee de schuld van [eiser] aan Atlantis is voldaan.
Conclusie
4.14.
De rechtbank zal de vorderingen van [eiser] afwijzen.
4.15.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten voor het incident laat de rechtbank buiten beschouwing, omdat het incident na een minnelijke regeling tussen partijen is ingetrokken.
4.16.
De kosten aan de zijde van Atlantis worden begroot op:
- griffierecht 656,00
- salaris advocaat
1.126,00(2,0 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 1.782,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Atlantis tot op heden begroot op € 1.782,00,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J-A. Seinen en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2021. [1]

Voetnoten

1.type: