ECLI:NL:RBDHA:2021:12996

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
AWB 20/8884
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering machtiging tot voorlopig verblijf op basis van onvoldoende middelen van bestaan en gebrek aan onderbouwing

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 november 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de weigering van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor eiseres, die de Guinese nationaliteit bezit. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin haar aanvraag voor een mvv was afgewezen op basis van het niet voldoen aan het middelenvereiste en het paspoortvereiste. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd van een duurzaam inkomen van haar referent, die niet haar biologische vader is maar wel als zodanig wordt beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de door eiseres overgelegde financiële gegevens niet voldoende waren om aan te tonen dat referent gedurende een jaar aan het normbedrag voldeed. Bovendien was niet aannemelijk gemaakt dat referent in de drie jaren voorafgaand aan het bestreden besluit aan het normbedrag had voldaan. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet in aanmerking kwam voor de gevraagde mvv en dat de beroepsgronden over het paspoortvereiste en de familierechtelijke relatie niet meer aan de orde kwamen. Eiseres had ook aangevoerd dat zij onvoldoende gelegenheid had gekregen om haar bezwaar te onderbouwen, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet aannemelijk was gemaakt. De rechtbank besloot dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/8884

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam] eiseres

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. E.S. van Aken),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 5 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de weigering om haar een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 10 november 2021 op een zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Ook is verschenen [Naam 2] (referent). Als tolk is verschenen M.G.G.P. Dupont. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [Geb. datum] 2003 en de Guinese nationaliteit te bezitten. Zij stelt dat referent weliswaar niet haar biologische vader is, maar dat zij wel tijdens het huwelijk van referent met haar moeder is verwekt en dat zij zich als zijn dochter beschouwt. Referent heeft ten behoeve van de overkomst van eiseres naar Nederland een mvv voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ aangevraagd.
2. Bij besluit van 17 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Verweerder stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat niet is voldaan aan het paspoortvereiste en het middelenvereiste en dat de gestelde familierechtelijke relatie niet is onderbouwd.
3. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard. Op wat eiseres daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 kan de aanvraag worden afgewezen indien referent niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Onder voldoende middelen van bestaan wordt gelet op artikel 3.22, eerste lid, en artikel 3.74, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), gelezen in samenhang met artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag verstaan: ten minste € 1.701,- per maand.
6. Onder duurzame middelen van bestaan wordt gelet op artikel 3.75, eerste lid, van het Vb verstaan: de middelen die nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven. Gelet op het tweede lid zijn middelen van bestaan verkregen uit arbeid in loondienst eveneens duurzaam indien op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven gedurende een aaneengesloten periode van drie jaren jaarlijks voldoende middelen van bestaan uit arbeid in loondienst zijn verworven en de middelen van bestaan nog beschikbaar zijn.
7. Bij de aanvraag heeft eiseres geen onderbouwing geleverd van het inkomen van referent. In bezwaar heeft eiseres weliswaar aangevoerd dat referent aan het middelenvereiste voldoet, maar hiervan geen onderbouwing geleverd. Eerst in beroep, te weten bij de aanvullingen op de beroepsgronden van 26 mei 2021 en 27 oktober 2021, heeft eiseres financiële gegevens van referent overgelegd. De rechtbank zal deze stukken in de beoordeling van het beroep betrekken als nadere onderbouwing van een eerder ingenomen standpunt. Waar het gaat om het jaar 2021 is uit deze stukken op te maken dat referent een dienstverband voor beperkte duur heeft bij ‘[Naam BV]’ en dat hij daaruit in de weken 25 tot en met 34 een onregelmatig salaris heeft ontvangen. Waar het gaat om het jaar 2020 is uit deze stukken op te maken dat eiser € 16.772,- uit zijn dienstverband en € 10.085,- aan uitkeringsgelden heeft ontvangen.
8. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit deze stukken dat referent weliswaar een zelfstandig inkomen heeft en dat dit in de periodes waarop de stukken zien ook voldoende is geweest, maar dat niet is onderbouwd dat referent een duurzaam inkomen heeft. Het is namelijk niet aannemelijk gemaakt dat referent gedurende de periode van een jaar gerekend vanaf de datum van het bestreden besluit aan het normbedrag voldoet. Uit de door eiseres overgelegde arbeidsovereenkomsten blijkt wel dat het dienstverband van referent in deze periode doorloopt, maar niet wat hij in deze periode verdient. Dit is namelijk afhankelijk van het aantal uren dat hij daadwerkelijk wordt ingezet. De overgelegde salarisstroken zien slechts op een periode van tien weken. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat referent in de drie jaren voorafgaand aan het bestreden besluit aan het normbedrag heeft voldaan.
9. Dit leidt tot de conclusie dat niet aan het middelenvereiste is voldaan. Het gevolg hiervan is dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde mvv. De rechtbank komt dan ook niet meer toe aan bespreking van de beroepsgronden over het paspoortvereiste, de familierechtelijke relatie en de feitelijke gezinsband.
10. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat verweerder haar onvoldoende in de gelegenheid heeft gesteld om een onderbouwing te leveren door geen verder uitstel voor het aanvullen van het bezwaarschrift te verlenen, oordeelt de rechtbank nog als volgt. Eiseres heeft in dit verband gewezen op de veranderde politieke situatie in Guinee, de daarop volgende onrusten en op de coronacrisis. Hiermee is echter niet aannemelijk gemaakt dat eiseres niet eerder een onderbouwing heeft kunnen geven van het immers in Nederland genoten inkomen van referent. Bovendien volgt uit artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 1.26 van het Vb dat het op de weg van de aanvrager ligt om al bij de aanvraag de nodige gegevens en bescheiden te overleggen.
11. Ten slotte voert eiseres aan dat verweerder haar ten onrechte niet heeft gehoord over haar bezwaar. Daarbij stelt zij dat er in bezwaar al wel een aantal stukken waren overgelegd en dat er een toelichting was gegeven op het ontbreken van stukken, zodat het in de rede had gelegen om haar gelegenheid te bieden voor het geven van een verdere toelichting. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Niet in geschil is dat er in bezwaar niet alsnog een onderbouwing is geleverd van het inkomen van referent. Verweerder kon daarom meteen uit het bezwaarschrift, gelezen in relatie tot het primaire besluit, afleiden dat het bezwaar ongegrond was, zodat op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb mocht worden afgezien van horen.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, op 22 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.