ECLI:NL:RBDHA:2021:13084
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag Eritrese vluchteling en de verantwoordelijkheden onder de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 mei 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Eritrese vluchteling. De eiser, die in 1996 geboren is, heeft Eritrea in 2016 verlaten en is via Soedan en Libië naar Italië gereisd. In Italië heeft hij geen asiel aangevraagd en is hij na 14 dagen naar Frankrijk en vervolgens naar Nederland gereisd. In Nederland is vastgesteld dat hij lijdt aan chronische hepatitis B en tuberculose. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvraag van de eiser niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 30 april 2021 heeft de rechtbank de argumenten van de eiser gehoord, waaronder de claim dat de detentie- en leefomstandigheden in Italië in strijd zijn met de mensenrechten. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag baseren en dat het aan de eiser is om aan te tonen dat Italië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft dat de omstandigheden in Italië niet zodanig zijn dat de asielprocedure daar onacceptabel is.
De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigen. De uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, rechter, en is bekendgemaakt op 29 november 2021.