ECLI:NL:RBDHA:2021:13091

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 november 2021
Publicatiedatum
29 november 2021
Zaaknummer
NL21.17245
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van terugkeerbesluit voor niet-begeleide minderjarige vreemdeling met psychische problemen en verslavingsproblematiek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 november 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een niet-begeleide minderjarige vreemdeling, eiser, die asiel had aangevraagd in Nederland. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond en een terugkeerbesluit naar Marokko uitgevaardigd. Eiser, die lijdt aan psychische problemen en een verslavingsproblematiek, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. De rechtbank oordeelde dat de verweerder onvoldoende rekening had gehouden met de specifieke situatie van eiser, waaronder zijn psychische gesteldheid en de vraag of hij bij terugkeer naar Marokko adequate opvang zou krijgen. De rechtbank benadrukte dat verweerder een grondig onderzoek moet doen naar de situatie van alleenstaande minderjarige vreemdelingen, rekening houdend met het belang van het kind. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdere tekortkomingen in acht moeten worden genomen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.17245

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. van Iwaarden).

Procesverloop

Bij besluit van 1 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b van de Vw. Daarbij is een terugkeerbesluit tegen eiser uitgevaardigd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.17246, op 17 november 2021 in Dordrecht op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam 1]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder is verschenen [naam 2], jeugdbeschermer bij Stichting Nidos (Nidos).

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum eiser] en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Hij heeft op 3 augustus 2019 in Nederland asiel aangevraagd, waarna hij op 25 juni 2020 met onbekende bestemming is vertrokken. Na verblijf elders in Europa is eiser begin december 2020 teruggekeerd naar Nederland. Op 22 maart 2021 heeft hij hier opnieuw asiel aangevraagd. In het nader gehoor heeft hij onder meer verklaard dat hij in Marokko verslaafd was geraakt aan lijm. Vanwege ruzies daarover met zijn ouders en problemen die hij thuis veroorzaakte, heeft hij op straat geleefd. Zijn ouders wilden niet meer dat hij thuis kwam als hij lijm had gebruikt. Zij hebben hem ook niet bij zijn verslaving kunnen helpen. In die periode is hij meermalen door jongeren op straat mishandeld. Omstreeks juni 2019 heeft eiser Marokko verlaten.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond omdat Marokko een veilig land van herkomst is en eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit land voor hem persoonlijk niet veilig is. Daarbij is een terugkeerbesluit tegen eiser uitgevaardigd, gericht op terugkeer naar Marokko en met een vertrektermijn van vier weken. Verweerder heeft in dit verband overwogen dat terugkeer naar Marokko in het belang van (de minderjarige) eiser is en dat eiser daar adequate opvang kan krijgen bij zijn ouders.
3. Eiser voert aan dat het terugkeerbesluit in strijd is met het arrest van het Hof van Justitie van 14 januari 2021 in de zaak TQ, C-441/19 (ECLI:EU:C:2021:9) (het arrest TQ). Terugkeer naar Marokko is niet in het belang van eiser. Verweerder heeft in de belangenafweging ten onrechte geen rekening gehouden met de psychische gesteldheid van eiser, zijn verslavingsproblematiek en de omstandigheden waaronder eiser voorheen in Marokko heeft verbleven. Eiser betwist vanwege dit alles dat zijn ouders hem in Marokko adequate opvang kunnen bieden. Ter onderbouwing van zijn betoog verwijst eiser naar hetgeen zijn voogd van Nidos tijdens het nader gehoor naar voren heeft gebracht over eisers persoonlijke situatie in Nederland en naar een aanvullende schriftelijke verklaring van de voogd die in beroep is overgelegd.
4. Niet in geschil is dat de asielaanvraag terecht is afgewezen als kennelijk ongegrond. Vast staat ook dat eiser een niet-begeleide minderjarige vreemdeling is. De rechtbank overweegt over het terugkeerbesluit als volgt.
4.1.
Uit het arrest TQ volgt dat een lidstaat, alvorens een terugkeerbesluit uit te vaardigen tegen een niet-begeleide minderjarige vreemdeling, de situatie van die minderjarige algemeen en grondig moet toetsen, rekening houdend met het belang van het kind. Daarbij moet de lidstaat meerdere aspecten betrekken, zoals de leeftijd, het geslacht, de bijzondere kwetsbaarheid, de fysieke en mentale gezondheid, het eventuele verblijf in een pleeggezin, het opleidingsniveau en de sociale omgeving van die minderjarige. De lidstaat dient zich er in dat kader van te overtuigen dat er voor de betrokken niet-begeleide minderjarige adequate opvang beschikbaar is in het land van terugkeer.
4.2.
Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat terugkeer naar Marokko in het belang van eiser is. De omstandigheid dat eisers ouders in Marokko verblijven en eiser nog steeds contact met hen heeft, is daarbij een zwaarwegende factor, waarbij is opgemerkt dat een snelle hereniging met de ouders in het belang van het kind is. Verder heeft verweerder van belang geacht dat eiser het grootste deel van zijn leven is opgegroeid in Marokko, daar onderwijs heeft gevolgd en de taal (Arabisch) van het land spreekt. Gezien de relatief korte duur van eisers verblijf in Nederland en gelet op zijn jonge leeftijd heeft hij bovendien nog geen wezenlijke banden met Nederland opgebouwd. Niet gebleken is voorts van bijzondere kwetsbaarheid of van ernstige fysieke of mentale problemen. Eiser heeft weliswaar mentale problemen en verslavingsproblematiek, maar hij heeft geen medische stukken overgelegd en is in Nederland niet in behandeling. Overigens valt niet in te zien dat hij een eventueel benodigde behandeling niet in Marokko kan krijgen.
4.3.
Uit de verklaringen van eisers voogd van Nidos tijdens het nader gehoor op 25 oktober 2021 en in de brief van 16 november 2021, komt naar voren dat eiser bij terugkomst in Nederland in december 2020 in een psychotische toestand verkeerde en kort daarna een zelfmoordpoging heeft gedaan. Hierna is eiser met een crisismaatregel opgenomen geweest binnen de GGZ, gevolgd door een verblijf van tweeënhalve maand binnen de gesloten jeugdhulp, waar hij is gestabiliseerd in zijn verslaving. Vervolgens is hij doorgestroomd naar een kleinschalige opvang binnen Nidos, waar hij op dit moment nog verblijft. In mei 2021 heeft de huisarts eiser doorverwezen naar de GGZ voor een behandeling van trauma’s. Eiser staat daar nu op de wachtlijst. Op de zitting heeft eisers voogd nader toegelicht dat nog niet duidelijk is wanneer de intake zal plaatsvinden omdat de behandelaar waarbij eiser terecht zal kunnen, sinds januari 2021 ziek is en er geen vervanger beschikbaar is.
4.4.
Hoewel eiser geen medische stukken heeft overgelegd en hij in Nederland niet in behandeling is, blijkt uit de informatie van de voogd naar het oordeel van de rechtbank onmiskenbaar dat eiser kampt met psychische problemen en met verslavingsproblematiek. Verweerder heeft de door de voogd geschetste persoonlijke situatie van eiser ter zitting ook niet bestreden. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder de specifieke aard van eisers problemen, de ernst daarvan, het feit dat eiser is doorverwezen voor behandeling bij de GGZ en alle hulp die hij tot op heden in Nederland heeft ontvangen, heeft betrokken bij de vraag of sprake is van ‘bijzondere kwetsbaarheid’ en bij de vraag naar de ‘fysieke en mentale gezondheid’ van eiser, welke aspecten uitdrukkelijk betrokken dienen te worden bij de beoordeling of terugkeer naar Marokko in het belang van eiser is. In elk geval is in het besluit niet deugdelijk gemotiveerd waarom ondanks deze problematiek, de hulp die is verleend in Nederland en de op handen zijnde behandeling bij de GGZ, terugkeer naar Marokko in het belang van eiser wordt geacht. De overweging in het besluit dat niet valt in te zien dat eiser niet in Marokko behandeld zou kunnen worden, geeft geen blijk van het verrichten van een grondig onderzoek naar de situatie van eiser, waartoe verweerder volgens het arrest TQ wel is gehouden.
De problematiek van eiser en de kennelijke behoefte aan behandeling zijn ook van belang voor de vraag of in Marokko adequate opvang beschikbaar is voor eiser. Verweerder heeft erop gewezen dat uit eisers verklaringen volgt dat hij al sinds zijn komst naar Europa geen lijm meer gebruikt en eiser contact heeft met zijn ouders. Dit laat echter onverlet dat eiser volgens zijn verklaringen in het verleden niet thuis kon verblijven wegens de verslaving en het probleem van de verslaving is blijven voortbestaan. Eiser heeft immers in Europa de lijm ingeruild voor aanvankelijk harddrugs en later hasj, welke laatste drugs hij, zo heeft eiser onbetwist verklaard, nog steeds op dagelijkse basis gebruikt. Naar het oordeel van de rechtbank omvat het begrip ‘adequate opvang’ bovendien meer dan enkel onderdak. Het behelst eveneens dat de betrokken minderjarige de bescherming en hulp krijgt die hij nodig heeft. Naast het gegeven dat eiser niet bij zijn ouders thuis kon verblijven wanneer hij lijm had gebruikt, heeft hij in Marokko geen (professionele) hulp voor zijn verslaving gekregen. Nu dus de verslavingsproblematiek van eiser voortduurt en de eerdere opvangsituatie in Marokko niet ertoe heeft geleid dat eiser daar voldoende bescherming en hulp heeft gekregen, heeft verweerder zich niet zonder nader onderzoek op het standpunt kunnen stellen dat eiser bij terugkeer naar Marokko adequate opvang kan krijgen. Bij zijn onderzoek dient verweerder ook te betrekken dat thans naast de verslaving ook (andere) psychische problematiek speelt, welke hulp eiser voor zijn problemen behoeft en of die hulp ook geboden kan worden in Marokko.
4.5.
De slotsom van het voorgaande is dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen en ook niet berust op een deugdelijke motivering. De beroepsgrond slaagt.
5. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
6. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496, -.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr.A.A. Faulborn, griffier.
De uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.