7.2.De voorzieningenrechter is van oordeel dat de belangen van verzoekers bij de veiligheid voor mens en milieu, en daarbij in het bijzonder het risico op een nieuw incident en verdere bodemdaling op korte termijn, zwaarder wegen dan de belangen van Nedmag en de minister bij hervatting van de actieve winning uit TR-9. De voorzieningenrechter betrekt daarbij dat de activiteiten van winning bij TR-9 tot bodemdaling leiden. Verder neemt de voorzieningenrechter in ogenschouw dat de actieve winning sinds 20 april 2018 is opgeschort vanwege de gevolgen van het incident, waarbij een opening in het dak van het TR-cluster is ontstaan, waaruit een grote hoeveelheid pekel (zout in oplossing) met daarin mogelijk dakolie uit de zoutcaverne is gestroomd. Door het beëindigen van de actieve winning en het blijven aflaten van aanwezige pekel is de druk in de caverne gedaald; die maatregelen hebben op hun beurt echter geleid tot een snellere bodemdaling dan eerder voorzien. De gemeten cumulatieve bodemdaling vanwege zoutwinning is thans 60 centimeter (t.o.v. 1977). Voor de voorzieningenrechter weegt het zwaarst dat het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) verweerder heeft geadviseerd om de actieve productie uit de put TR-9 niet toe te staan. Het SodM heeft dat negatieve advies herhaald, ook nadat Nedmag een aanvulling op het winningsplan 2018, met daarin nieuwe informatie, aan de minister had toegestuurd. Het SodM schrijft in zijn aanvullend advies dat het begrip van het gedrag van de ondergrond verre van volledig is en dat de lekkage (de voorzieningenrechter begrijpt: het incident) niet verwacht was. Het SodM schrijft verder dat onzekerheden over de prognose van de bodemdaling en het gegeven dat het waterschap zegt een bodemdaling voorbij de 80 centimeter niet meer op te kunnen vangen, het noodzakelijk maken dat vergunninghoudster geen activiteiten uitvoert die tot verdere bodemdaling in het kerngebied zouden leiden. Daar TR-9 dicht bij het centrum van de huidige bodemdaling ligt en vooral een effect op de maximale diepte zal hebben, adviseert het SodM aan verweerder - de voorzieningenrechter benadrukt: tot twee keer toe - nieuwe winning uit deze caverne niet toe te staan. De belangen van Nedmag en de minister acht de voorzieningenrechter in dat licht bezien minder spoedeisend en minder zwaarwegend. Immers, de onderneming ligt niet stil, maar produceert nog steeds magnesiumzout voor de afzet. Dat gebeurt door het aflaten van het TR-cluster. Dat aflaten is een noodzakelijke maatregel, ook in de ogen van het SodM, en zal worden voortgezet. De beschikbare productie van Nedmag is weliswaar met 35% afgenomen ten opzichte van de normaal geproduceerde hoeveelheden magnesiumzout, maar daarmee is niet gesteld of gebleken dat de onderneming tot aan de uitspraken in de bodemzaken in haar voortbestaan wordt bedreigd.
De voorzieningenrechter zal daarom een voorlopige voorziening treffen als hierna te melden.
Bouwen, diepboren en ontwikkelen VE-5 en VE-6
8. Als het gaat om het vergunde diepboren en bouwen en de instemming met de ontwikkeling van de winningsputten VE-5 en VE-6 oordeelt de voorzieningenrechter dat het de belangen van Nedmag en de minister zijn die het zwaarst wegen. De belangen van verzoekers zijn ook hier de veiligheid voor mens en milieu en vooral de vrees voor verdere bodemdaling en schade. Voorts zal de ontwikkeling van de putten VE-5 en VE-6 voor hen leiden tot ernstige geluids- en trillinghinder, zo hebben zij als belang aangevoerd. De belangen van Nedmag sluiten aan bij hetgeen hiervoor al is overwogen ten aanzien van
TR-9. Voor de minister zijn het hervatten van de actieve zoutwinning en de continuïteit van Nedmag van belang. Dat de belangenafweging in het voordeel van Nedmag uitvalt, komt allereerst omdat het SodM in zijn advies heeft geconcludeerd dat ten aanzien van de nieuwe putten VE-5 en VE-6 geen onoverkomelijke bezwaren bestaan op het terrein van risico’s voor mens of milieu. Daarbij zijn VE-5 en VE-6 op een andere locatie gelegen alsmede enkel in de diepste zoutlaag; de omvang (in termen van vrij pekelvolume) is gemaximeerd en kleiner dan voorheen gebruikelijk; dat beperkt de volgens het SodM al zeer kleine risico’s op een incident of onverwachte bodemdaling nog verder. Het kunnen beginnen met bouwen van de uitbreiding en het beginnen met boren van de putten biedt Nedmag zicht op haar grootste belang: voortzetting van haar bedrijfsvoering in de toekomst. Die duidelijkheid heeft zij nodig, zo begrijpt de voorzieningenrechter. Ter zitting heeft Nedmag bovendien nader toegelicht dat alles wat gerealiseerd wordt, eventueel weer kan worden verwijderd; dat geldt (tot een bepaalde diepte onder het maaiveld) ook voor de eenmaal gerealiseerde putten. Ook dat maakt dat de belangen van Nedmag zwaarder wegen.
Dat het diepboren voor verzoekers tot geluids- en trillingshinder leidt, acht de voorzieningenrechter niet een belang van dien aard, dat daarvoor de belangen van Nedmag en de minister bij het diepboren zouden moeten wijken. Daarbij weegt de voorzieningenrechter mee dat eventuele geluids- en trillingshinder van tijdelijke duur zal zijn: het boren duurt naar verwachting circa 4 maanden. Bovendien blijkt nergens uit dat de rapporten die Nedmag heeft laten opstellen, niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen of dat deze onjuistheden bevatten op grond waarvan aan de conclusies van de onderzoeken moeten worden getwijfeld.
Al met al zal de voorzieningenrechter de verzoeken ten aanzien van dit onderdeel afwijzen.
Overige aspecten9. Voor het overige heeft de voorzieningenrechter in de bestreden besluiten geen aspecten aangetroffen waartegen verzoeksgronden zijn gericht en waarin de belangen over en weer zouden moeten leiden tot het treffen van een voorlopige voorziening.
10. De voorzieningenrechter zal het verzoek met betrekking tot het instemmingsbesluit (zaken SGR 21/3882, SGR 21/4018 en SGR 21/3978) deels toewijzen en overgaan tot het bij wijze van voorlopige voorziening schorsen van bestreden besluit I voor zover dat betrekking heeft op de actieve winning van magnesiumzout uit caverne TR-9, dit tot zes weken na verzending van de uitspraken op de beroepen of tot het moment dat de beroepen worden ingetrokken. De voorzieningenrechter zal voor het overige de verzoeken afwijzen.
11. Omdat de voorzieningenrechter de verzoeken betreffende bestreden besluit I deels toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht in de zaken SGR 21/3882, SGR 21/4018 en SGR 21/3978 vergoedt.
12. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de zaken met het nummer SGR 21/3882 en SGR 21/4018 in de door verzoekster en verzoeker sub I gemaakte proceskosten. Nu sprake is van gevoegde zaken waarin sprake is van nagenoeg identieke werkzaamheden, stelt de voorzieningenrechter deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van twee identieke verzoekschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).
13. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder tot slot in de door verzoekster en verzoeker sub II gemaakte reiskosten naar de rechtbank om de zitting bij te kunnen wonen. De voorzieningenrechter stelt deze reiskosten voor verzoekster vast op € 69,68 en voor verzoeker sub II op € 68,36, zijnde het volle tarief voor het openbaar vervoer tweede klasse retour van de woonplaats van verzoekster respectievelijk verzoeker sub II naar de zittingslocatie.
14. In de overige zaken bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.