8.2.Met ingang van1 december 2019en zolang de kinderen minderjarig zijn en bij de moeder woont, betaalt de vader aan de moeder een alimentatie voor de kinderen van € 450,- per kind per maand. De alimentatie zal zijn onderworpen aan de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402a BW, voor het eerst per 1 januari 2020.
- In Bijlage 1 bij het ouderschapsplan is onder het kopje “Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kinderen” samengevat het volgende opgenomen: de kinderen verblijven iedere donderdagmiddag van 15:00 uur tot zaterdagmiddag 15:00 uur bij de vader.
Verzoek en verweer
De vader verzoekt:
- te bepalen dat de vader wordt belast met het gezamenlijk gezag over de kinderen;
- een zorg- en contactregeling vast te stellen waarbij de kinderen iedere week van zondag 10.00 uur tot woensdag 16.00 uur bij de vader zijn;
- de kinderalimentatie per november 2020 te wijzigen, althans per datum indiening van het verzoekschrift en te bepalen dat de kinderalimentatie op € 200,00 per kind per maand wordt vastgesteld, althans op zodanig bedrag als de rechtbank juist acht,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder voert verweer dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Tevens heeft de moeder zelfstandig verzocht te bepalen dat de kinderalimentatie op 475,00 per kind per maand wordt vastgesteld, althans op zodanig bedrag als de rechtbank juist acht.
Beoordeling
Gezag
De moeder refereert zich aan het oordeel van de rechter ten aanzien van het gezamenlijk gezag. De rechtbank acht het gezamenlijk gezag in het belang van de kinderen en zal daarom, mede gelet op de referte verklaring van de moeder, het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag toewijzen.
Zorgregeling
De rechtbank is gebleken dat na voormelde vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken de omstandigheden zijn gewijzigd. Immers, de vader is verhuisd en tussen de ouders bestaat onenigheid over de zorgregeling. Dat betekent dat de vader, gelet op het bepaalde in artikel 1:253a, vierde lid, van het BW in samenhang bezien met 1:377e van het BW, juridisch gezien dit verzoek kan hij doen; hij kan hierin worden ontvangen.
De vader stelt ter onderbouwing van zijn verzoek dat hij is verhuisd en dat hij in staat is een grotere rol in de verzorging en opvoeding van de kinderen op zich te nemen. De vader wenst een zorgregeling waarbij de kinderen de helft van de week bij hem zijn. Hij acht coouderschap in het belang van de kinderen. Daarnaast stelt de vader dat [voornaam minderjarige] heeft aangegeven dat hij meer tijd bij de vader wil verblijven.
De moeder heeft als verweer aangevoerd dat de zorgregeling die partijen zijn overeengekomen zo is afgesproken omdat deze is afgestemd op het werk van beide partijen. De moeder is, met uitzondering van de dinsdag, vrij zodat zij voor de kinderen kan zorgen. Zij ziet niet in waarom de zorgregeling gewijzigd moet worden en zij acht dit ook niet in het belang van de kinderen. Ook vindt de moeder het moeilijk te geloven dat [voornaam minderjarige] uit zichzelf heeft aangegeven dat hij meer bij de vader wil zijn.
De rechtbank acht het, zoals tijdens de zitting ook is besproken, in het belang van de kinderen dat zij kwalitatief meer tijd doorbrengen met hun vader. In de huidige regeling is deze tijd wat meer beperkt, mede gelet op de schooltijd van de kinderen en de werktijden van de vader. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om de deze zorgregeling iets aan te passen. Dit houdt in dat de kinderen voortaan bij de vader zullen zijn van woensdagmiddag 12:00 uur tot zaterdagochtend 10:00 uur.
Alimentatie
Op grond van artikel 1:401, eerste lid BW kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door een wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Op grond van het vijfde lid van dit artikel kan een overeenkomst betreffende levensonderhoud ook worden gewijzigd of ingetrokken, indien deze is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven.
Volgens de vader moet per november 2020 een lager bedrag aan kinderalimentatie worden vastgesteld. Tot dat moment betaalde de vader een hoger bedrag aan de moeder dan waartoe hij op grond van de wettelijke maatstaven was gehouden, zodat zij vooralsnog (tot het moment dat zij een eigen woning had gevonden) met de kinderen in de voormalig gezamenlijke woning kon blijven. Hoewel de ouders aanvankelijk voor ogen stond de woning te verkopen aan een derde, bleek het voor de moeder, met onder andere financiële hulp in de vorm van een lening van de vader aan haar, mogelijk de woning over te nemen. In november 2020 is de woning aan haar overgedragen, waardoor de vader meent dat hij redelijkerwijs niet langer gehouden is het eerder overeengekomen hogere maandelijkse bedrag aan de moeder te voldoen. De vader voldeed dit hogere bedrag aan de moeder onder de noemer van kinderalimentatie, maar feitelijk was een aanzienlijk deel daarvan een tegemoetkoming in haar onderhoud – een verkapte partneralimentatie –, waartoe hij wettelijk gezien, nu zij enkel samenwoonden, niet verplicht is.
De moeder voert verweer en verzoekt, naar de rechtbank welwillend begrijpt, primair nakoming van het ouderschapsplan voor wat betreft de kinderalimentatie in de zin van artikel 3:296 BW. Subsidiair verzoekt de moeder te bepalen dat de kinderalimentatie op € 475,00 per kind per maand wordt vastgesteld. Volgens de moeder is zij met de vader bewust afgeweken van de wettelijke maatstaven bij het vaststellen van de kinderalimentatie. Partijen vonden het op het moment dat zij uit elkaar gingen belangrijk dat de kinderen in hun vertrouwde omgeving zouden opgroeien. Daarom is de kinderalimentatie toen vastgesteld op € 900,00 per maand. Alleen met deze financiële bijdrage van de vader was en is de moeder in staat met de kinderen in de woning te blijven. De moeder meent dat de vader dit bedrag moet blijven voldoen, nu hij dit in 2019 heeft toegezegd. Omdat partijen bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven geldt volgens de moeder een verzwaarde wijzigingsmogelijkheid, waarbij slechts kan worden overgegaan tot wijziging van de kinderalimentatie als naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet verwacht mag worden.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat zij in het ouderschapsplan bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven, door een hoger bedrag aan kinderalimentatie overeen te komen dan waartoe de vader op grond van de wettelijke maatstaven was gehouden. De rechtbank begrijpt dat wat de vader heeft aangevoerd in de eerste plaats zo, dat hij van mening is dat het onaanvaardbaar zou zijn indien hij onverkort wordt gehouden aan de afspraak om deze hogere bijdrage aan de moeder te (blijven) betalen. Daarmee doet de vader een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, zoals neergelegd in artikel 6:248 lid 2 BW.
De rechtbank overweegt dat het partijen vrij staat om, anders dan wanneer zij ten nadele waren afgeweken, ten voordele van de kinderen af te wijken van de wettelijke maatstaven. Indien de ouders – zoals hier - bewust van de wettelijke maatstaven voor kinderalimentatie zijn afgewekenten gunstevan minderjarige kinderen, is een wijziging van die afspraak op de grond dat zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven in de zin van artikel 1:401 lid 5 BW, toch mogelijk als de omstandigheden van het geval toepassing rechtvaardigen van artikel 6:216 BW in verbinding met artikel 6:248 lid 2 BW en artikel 6:258 BW (zie hiertoe de uitspraak van de Hoge Raad van 19 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:422). Tussen partijen staat vast dat op basis van de berekening die mede ten grondslag ligt aan het vaststellen van de maandelijkse bijdrage van € 900,00 per maand, de vader zo goed als zijn gehele draagkracht dient aan te wenden om deze bijdrage te betalen. Verder staat vast dat de hoogte van het maandelijks door de vader aan de moeder te betalen bedrag rechtstreeks is gekoppeld aan de hoogte van de lasten van de voormalig gezamenlijke woning. Dit zijn inmiddels dus de woonlasten van de moeder. Feitelijk betaalt de vader dus naast de kinderalimentatie, tevens deze lasten. Dat terwijl, gelet op het bepaalde in het convenant, het kennelijk ten tijde van het maken van deze afspraak de bedoeling van partijen was om voor de moeder op zoek te gaan naar een andere woning en de gezamenlijke woning na twee jaar aan een derde te verkopen, waarbij zij zouden delen in de te verwachten overwaarde. In dat geval zou de vader dus niet maandelijks een dergelijk bedrag aan de moeder hoeven te voldoen, gelet op de tussen hen vaststaande koppeling tussen de bijdrage en haar woonlasten, waarbij ten aanzien van die laatste lasten in het convenant is bepaald dat de vader die enkel draagt tot aan verkoop en overdracht van de woning. In dat licht, en daarbij betrokken de onweersproken door de vader verstrekte lening aan de moeder van zo’n € 70.000,00, alsook de omstandigheid dat de vader in maart 2022 een kind verwacht met zijn huidige partner, acht de rechtbank het onverminderd voortduren van een betalingsverplichting van de vader aan de moeder van € 900,00 per maand naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
Dat betekent dat de tussen partijen gemaakte afspraak kan worden gewijzigd. De rechtbank zal hierna overwegen wat dat betekent voor de hoogte van het door de vader te betalen bedrag aan kinderalimentatie.
Ingangsdatum
Om proceseconomische redenen zal de rechtbank eerst de ingangsdatum beoordelen. De rechtbank zal de ingangsdatum van de eventueel te wijzigen kinderalimentatie bepalen op – gelet op dat wat hiervoor is overwogen - de datum waarop de gezamenlijke woning van partijen is overgedragen aan de moeder, te weten 1 november 2020.
Behoefte
Partijen zijn het eens over de reguliere behoefte van de kinderen van € 900,00 per maand. Geïndexeerd naar 2021 is dat afgerond € 950,00 per maand. Partijen zijn het niet eens over de kosten voor de tussenschoolse opvang die volgens de moeder de behoefte verhogen met € 45,00 per maand. Volgens de vader zijn deze kosten niet behoefte verhogend. De door de moeder aangevoerde kosten zijn naar het oordeel van de rechtbank geen kosten die kunnen worden aangemerkt als bijzondere kosten in de zin van het Rapport alimentatienormen. De rechtbank gaat daarom uit van een behoefte van € 900,00 per maand, geïndexeerd naar 2021 € 950,00 per maand.
Draagkracht
Vervolgens dient te worden beoordeeld in welke verhouding de ouders dienen bij te dragen in de kosten van de kinderen. Daarin is van belang het netto besteedbaar inkomen (NBI).
De rechtbank volgt ook in dit opzicht het Rapport alimentatienormen, waaruit volgt dat het eigen aandeel in de kosten van de kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht. Het bedrag aan draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 975,00)]. Voor de lagere inkomens (beneden een NBI van € 1.660,00
)zijn vaste bedragen per categorie van toepassing.
Huidig NBI en draagkracht vader
De rechtbank gaat bij de berekening van het huidige NBI van de vader uit van een inkomen van € 53.768,00 bruto per jaar. De rechtbank gaat hierbij uit van de door de vader overgelegde – onweersproken - jaaropgaves over 2020, aangezien deze een volledig beeld geven van zijn inkomsten.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de volgende fiscale heffingskortingen:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting;
Aan de hand van voormelde uitgangspunten becijfert de rechtbank het huidige NBI van de vader op een bedrag van € 3.101,00 per maand. De rechtbank verwijst hierbij naar de aan de beschikking gehechte berekening. De draagkracht van de vader bedraagt volgens de formule € 837,00 per maand.
Huidig NBI en draagkracht moeder
De rechtbank gaat bij de berekening van het huidige NBI van de moeder uit van een inkomen van € 1.136,00 bruto per maand exclusief vakantiegeld. De rechtbank gaat hierbij – onweersproken – uit van het door de moeder in haar berekeningen meegenomen inkomen.
De rechtbank houdt verder rekening met:
- de pensioenpremie van € 97,00 per maand;
- de eindejaarsuitkering van € 1.136,00.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de volgende fiscale heffingskortingen:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting;
- de inkomensafhankelijke combinatiekorting;
- het kindgebonden budget en de alleenstaande ouder kop.
Aan de hand van voormelde uitgangspunten becijfert de rechtbank het huidige NBI van de moeder op een bedrag van € 1.807,00 per maand. De rechtbank verwijst hierbij naar de aan de beschikking gehechte berekening. De draagkracht van de moeder is volgens de formule € 203,00 per maand.
Derhalve bedraagt de gezamenlijke draagkracht van partijen in totaal € 1.040,00 per maand.
De verdeling van de kosten over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule:
ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het eigen aandeel van de vader bedraagt: € 837,00 / € 1.040,00 x € 950,00 = € 765,00
het eigen aandeel van de moeder bedraagt: € 203,00 / € 1.040,00 x € 950,00 = € 185,00
samen € 950,00
Derhalve komt van de totale behoefte van de kinderen een gedeelte van € 765,00 per maand ofwel € 382,50 per maand per kind voor rekening van de vader en een gedeelte van € 185,00 per maand ofwel € 92,50 per maand per kind voor rekening van de moeder. De rechtbank verwijst hierbij naar de aan de beschikking gehechte berekening.
Zorgkorting
De vader stelt dat hij aanspraak maakt op toepassing van een zogenoemde zorgkorting op de door hem verschuldigde kinderalimentatie. De vader stelt dat rekening moet worden gehouden met een zorgkorting van 35% van de behoefte, omdat hij gemiddeld drie dagen per week de zorg heeft voor de kinderen. De moeder is het hier niet mee eens.
De rechtbank volgt ook in dit opzicht het Rapport alimentatienormen, inhoudende dat het percentage van de zorgkorting afhankelijk is van de hoeveelheid omgang of zorg. Nu de vader gemiddeld drie dagen per week de zorg heeft voor de kinderen, geldt een percentage 35 %. De behoefte van de kinderen is € 950,00 per maand, zodat de zorgkorting afgerond een bedrag van € 332,00 per maand bedraagt.
De eerder berekende bijdrage wordt verminderd met dit bedrag, zodat de vader een kinderalimentatie aan de moeder moet betalen van € 433,00 per maand (€ 217,00 per maand per kind).
Beslissing
De rechtbank – met wijziging in zoverre van de onderling getroffen regeling:
bepaalt dat de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2016 te [geboorteplaats] en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2018 te [geboorteplaats] , bij de vader zullen zijn:
iedere woensdagmiddag van 12:00 uur tot zaterdagochtend 10:00 uur.
bepaalt de door de vader met ingang van 1 november 2020 te betalen
alimentatie ten behoeve van de voornoemde minderjarigen op € 433,00 per maand, vanaf heden telkens bij vooruitbetaling aan de moeder te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M.M. Vingerling, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.C. Post als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 november 2021.