In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor de verbouwing van een woning. Eiser, wonende nabij de verbouwing, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem, dat op 6 september 2018 een omgevingsvergunning heeft verleend aan vergunninghouders voor de verbouwing van hun woning. Eiser betwistte dat de hoogte van de overkapping in overeenstemming was met het bestemmingsplan en stelde dat de vergunning ten onrechte was verleend.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat de overkapping niet in strijd was met het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde dat de overkapping hoger was dan de toegestane maximale bouwhoogte van 3 meter en dat verweerder onvoldoende onderzoek had gedaan naar de relevante feiten en omstandigheden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van omgevingsvergunningen en de noodzaak voor bestuursorganen om de relevante wet- en regelgeving correct toe te passen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de reeds gebouwde overkapping niet automatisch betekent dat deze legaal is, en dat de nieuwe bestemmingsplanregels niet zonder meer van toepassing zijn op reeds bestaande situaties.