ECLI:NL:RBDHA:2021:13189

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
C/09/597524 / HA ZA 20-792
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van legitieme portie uit nalatenschap met betrekking tot onterving en stichting

In deze zaak vordert eiser, [eiser], betaling van zijn legitieme portie uit de nalatenschap van zijn grootmoeder, die op 16 oktober 2013 is overleden. De grootmoeder had bij testament haar zoon, [gedaagde], benoemd tot enige erfgenaam en executeur, waardoor de dochters, waaronder de moeder van eiser, onterfd zijn. Eiser, als kleinzoon, heeft recht op een legitieme portie, die in Nederland nooit volledig kan worden ontnomen. De legitieme portie van eiser is vastgesteld op 1/12e deel van de legitimaire massa, die is berekend op basis van eerdere uitspraken van het gerechtshof.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de legitimaire massa, zoals eerder bepaald in een arrest van 14 mei 2019, € 361.694,17 bedraagt. Eiser stelt echter dat de belastingdienst een hoger bedrag heeft vastgesteld voor de legitieme portie van zijn tante, die ook een deel van de nalatenschap claimt. De rechtbank oordeelt dat eiser niet gebonden is aan het arrest van het hof, maar dat de hoogte van de legitieme portie van eiser € 30.141,18 bedraagt, zoals eerder vastgesteld in het arrest. De rechtbank wijst de vordering van eiser toe en veroordeelt [gedaagde] tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 5 september 2019.

De rechtbank compenseert de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken door mr. A.C. Bordes op 20 oktober 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/597524 / HA ZA 20-792
Vonnis van 20 oktober 2021
in de zaak van
[eiser], te [plaats],
eiser,
advocaat voorheen mr. K.T.B. Salomons, thans mr. A.H.M. van den Steenhoven te Den Haag,
tegen
[gedaagde], te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. P. van Wegen te Den Haag.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 3 augustus 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
- de rolbeschikking van 7 juli 2021, waarin is bepaald dat de procedure – in verband
met de vanwege COVID-19 door de rechtspraak getroffen maatregelen en overeenkomstig
de eenstemmige keuze van partijen – schriftelijk (zonder mondelinge behandeling) zal
plaatsvinden;
- de schriftelijke toelichting namens [gedaagde].
1.2.
Ook [eiser] is in de gelegenheid gesteld een schriftelijke toelichting in te dienen, maar heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
1.3.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De beoordeling

Wat is de kern?

2.1.
[eiser] wil dat de rechtbank [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiser] van het bedrag uit de nalatenschap van zijn grootmoeder waarop hij recht heeft.
2.2.
De grootmoeder van [eiser], [x] (hierna erflaatster) is op 16 oktober 2013 overleden in Den Haag. Erflaatster had drie kinderen, twee dochters en een zoon. Eén van de dochters, [Y], is de moeder van [eiser]. Zij is eerder overleden dan erflaatster. Hierdoor komt [eiser] direct in aanmerking om (in de plaats van zijn moeder) van erflaatster te erven. [eiser] heeft nog een zus, die ook direct in aanmerking komt om van erflaatster te erven. Zij is geen partij in deze procedure. [gedaagde] is de zoon van erflaatster.
De legitieme portie
2.3.
Bij testament van 13 september 2010 heeft erflaatster [gedaagde] benoemd tot haar enige erfgenaam en executeur. Dit betekent dat zij haar twee dochters heeft onterfd. Dat kan in Nederland nooit helemaal. De bij haar overlijden nog levende dochter en de twee kinderen van haar dochter [Y] – [eiser] en zijn zus – hebben, ondanks deze onterving, nog recht op een deel van de nalatenschap van erflaatster. Dat noemen we de legitieme portie. Als ze niet waren onterfd, had elke zus recht gehad op 1/3e deel van de nalatenschap van erflaatster. De legitieme portie is de helft hiervan: 1/6e deel. Deze legitieme portie wordt berekend over de zogenaamde legitimaire massa. De legitimaire massa is het bedrag dat erflaatster had op de dag van haar overlijden plus bepaalde bedragen die erflaatster voor haar overlijden heeft geschonken aan kinderen en aan derden.
Voor [eiser] is de legitieme portie de helft van het deel van zijn moeder. Zijn zus heeft recht op de andere helft. Dit betekent dat [eiser] recht heeft op een legitieme portie van 1/12e deel van de legitimaire massa.
2.4.
De tante van [eiser] heeft een procedure aangespannen tegen [gedaagde] om de hoogte van haar legitieme portie vastgesteld te krijgen. Het gerechtshof in Den Haag heeft in de procedure tussen de tante van [eiser] en [gedaagde] in een arrest van 14 mei 2019 bepaald dat de legitimaire massa in de nalatenschap van erflaatster een bedrag is van € 361.694,17 (hierna het arrest van 14 mei 2019). Op grond daarvan is de legitieme portie van de tante van [eiser] volgens het gerechtshof een bedrag van € 361.694,17 gedeeld door zes = € 60.282,36. [gedaagde] moest een lager bedrag aan de tante van [eiser] betalen, omdat ze eerder al een bedrag van € 2.268,90 geschonken had gekregen.
Als dit arrest wordt gevolgd heeft [eiser] een aanspraak op [gedaagde] van € 361.694,17 gedeeld door 12 = € 30.141,18.
De hoogte van de legitieme portie volgens [eiser]
2.5.
[eiser] vindt echter dat hij recht heeft op een hoger bedrag. Hij kijkt naar de aanslag erfbelasting die de belastingdienst aan zijn tante heeft opgelegd. De belastingdienst is namelijk tot de conclusie gekomen dat zijn tante niet over een bedrag van € 60.282,36 erfbelasting moet betalen, maar over een bedrag van € 194.884. De belastingdienst komt tot dit bedrag om de volgende reden.
Erflaatster heeft voor haar overlijden een deel van haar geld overgemaakt naar de Stichting Euro Exchange Benelux (hierna: de Stichting). De belastingdienst vindt dat voor het vaststellen van de hoogte van de erfbelasting ook rekening moet worden gehouden met de waarde van de Stichting. Er is sprake van een zogeheten “afgezonderd particulier vermogen”. En dus moet de tante van [eiser] volgens de belastingdienst niet alleen belasting betalen over 1/6e deel van het vermogen van erflaatster op het moment van overlijden maar ook over 1/6e deel van het vermogen van de Stichting op het moment van overlijden van erflaatster. De tante van [eiser] is het daar niet mee eens en is hierover een procedure begonnen tegen de belastingdienst. Die procedure loopt nog.
2.6.
[eiser] vindt dat zijn aanspraak op [gedaagde] moet worden berekend aan de hand van de legitieme portie zoals de belastingdienst die heeft vastgesteld. Als dat wordt gedaan, heeft hij recht op een bedrag van € 194.884 (bedrag legitieme portie van tante zoals vastgesteld door de belastingdienst) gedeeld door 2 = € 97.442.
De hoogte van de legitieme portie van [eiser] volgens [gedaagde]
2.7.
[gedaagde] heeft in de conclusie van antwoord geschreven dat [eiser] is gebonden aan de inhoud van het arrest van 14 mei 2019.
De legitieme portie waarop [eiser] recht heeft
2.8.
De rechtbank is van oordeel dat de legitieme portie van [eiser] € 30.141,18 bedraagt. Om tot dit oordeel te komen moet de rechtbank twee vragen beantwoorden.
De eerste vraag is of [eiser] gebonden is aan het arrest van 14 mei 2019.
Volgens de rechtbank is [eiser] niet gebonden aan dit arrest.
Vervolgens moet de rechtbank zelf beoordelen op welk bedrag [eiser] recht heeft.
De rechtbank komt tot het oordeel dat [eiser] niet genoeg verweer heeft gevoerd tegen het standpunt van [gedaagde] dat het bedrag dat erflaatster aan de Stichting heeft overgemaakt, niet meetelt bij de vaststelling van de omvang van de legitimaire massa. Dit betekent dat dit bedrag niet meetelt. De rechtbank komt vervolgens alsnog uit bij het bedrag zoals het hof heeft bepaald in het arrest van 14 mei 2019.
De rechtbank legt deze beslissingen hierna uit.
Vraag 1: is [eiser] gebonden aan het arrest van 14 mei 2019?
2.9.
In het arrest van 14 mei 2019 heeft het hof Den Haag de legitimaire massa in de nalatenschap van erflaatster vastgesteld. Het hof heeft onder meer geoordeeld dat de Stichting niet kan worden vereenzelvigd met erflaatster en dat het vermogen van de Stichting niet moet worden meegerekend bij de bepaling van de hoogte van de legitimaire massa. Op basis van de door haar berekende legitimaire massa heeft het hof de legitieme portie van de tante van [eiser] vastgesteld.
2.10.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiser] aan dit arrest gebonden is en dat hij daarom geen belang meer heeft bij zijn vordering. Dat is de rechtbank niet met [gedaagde] eens. [eiser] was geen partij bij de procedure bij het hof Den Haag. Hij is ook geen rechtsopvolger van één van de partijen bij die procedure, hij heeft immers geen rechten verkregen van zijn tante of van [gedaagde]. Hij heeft een eigen vordering op [gedaagde] omdat hij door het vooroverlijden van zijn moeder op grond van de wet aanspraak kan maken op een deel van de erfenis van erflaatster. Dit betekent dat [eiser] niet gebonden is aan de uitspraak van het hof in het arrest van 14 mei 2019 over de hoogte van de legitimaire massa.
Vraag 2: wat is de legitieme portie van [eiser]?
2.11.
[gedaagde] heeft zich, voor het geval de rechtbank tot het oordeel komt dat [eiser] niet is gebonden aan de het arrest van 14 mei 2019, op het standpunt gesteld dat [eiser] toch geen recht heeft op het hoge bedrag van € 97.442. Het vermogen dat erflaatster heeft ingebracht in de Stichting is namelijk niet meer van haar en behoort dan ook niet tot haar nalatenschap. Dit betekent dat de hoogte van de legitieme portie ook niet (ook) over dit bedrag moet worden berekend. Dat de belastingdienst daar iets anders van vindt in verband met de erfbelasting maakt volgens [gedaagde] niet uit.
2.12.
De rechtbank heeft [eiser] gevraagd om op deze stelling van [gedaagde] te reageren en om haar ook te informeren over het antwoord op de vraag tegen wie [eiser] zijn vordering dan eigenlijk moet indienen. Tegen [gedaagde] of deels ook tegen de Stichting.
[eiser] heeft deze vragen van de rechtbank niet beantwoord. Ook heeft [eiser] niet gereageerd op de conclusie van antwoord van [gedaagde] waarin hij zijn stellingen heeft opgenomen.
2.13.
Door niet te reageren op de conclusie van antwoord van [gedaagde] en door de vragen van de rechtbank niet te beantwoorden, heeft [eiser] zijn stelling dat hij recht heeft op het hoge bedrag onvoldoende toegelicht. Alhoewel [eiser] niet gebonden is aan het arrest van het hof van 14 mei 2019, geeft dit arrest wel een aanwijzing hoe in deze procedure moet worden beslist. In het arrest van 14 mei 2019 wordt namelijk wel geoordeeld dat het vermogen van de Stichting niet bij het vermogen van erflaatster moet worden opgeteld voor het bepalen van de legitimaire massa. De Stichting moet niet met erflaatster worden vereenzelvigd. [eiser] heeft onvoldoende feiten en of omstandigheden genoemd waarom de rechtbank voor wat betreft zijn legitieme portie nu tot een ander oordeel moet komen. De enkele verwijzing naar de aanslag erfbelasting in een procedure waarbij hijzelf geen partij is, is daarvoor onvoldoende.
2.14.
Omdat [eiser] niet zelf direct een beroep kan doen op het arrest van 14 mei 2019, heeft hij er nog wel belang bij dat de rechtbank het bedrag van zijn legitieme portie in deze procedure vaststelt en vaststelt dat [gedaagde] dit bedrag aan [eiser] moet betalen. Waar het meerdere wordt gevorderd, kan de rechtbank het mindere toewijzen.
2.15.
[eiser] heeft in de dagvaarding gesteld dat het hof in het arrest van 14 mei 2019 is uitgegaan van een legitimaire massa van € 361.694,17. [gedaagde] heeft op dit punt geen verweer gevoerd. Integendeel, zijn standpunt dat [eiser] aan het arrest van 14 mei 2019 is gebonden, betekent dat hij ook vindt dat van dit bedrag moet worden uitgegaan voor de legitimaire massa.
€ 361.694,17 gedeeld door twaalf is een bedrag van € 30.141. De rechtbank zal [gedaagde] veroordelen dit bedrag aan [eiser] te betalen.
2.16.
[eiser] heeft de wettelijke rente gevorderd over het bedrag dat [gedaagde] aan hem moet betalen vanaf 5 september 2019. [gedaagde] heeft op dit punt geen verweer gevoerd en de rechtbank ziet ook zelf geen bezwaar tegen toewijzing van dit gedeelte van de vordering van [eiser]. De rechtbank zal [gedaagde] dan ook veroordelen de wettelijke rente te betalen vanaf 5 september 2019.
Proceskosten
2.17.
Partijen zijn familie van elkaar. Daarom zal de rechtbank bepalen dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 30.141,18, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 5 september 2019 tot aan de datum waarop [gedaagde] het volledige bedrag heeft betaald;
3.2.
verklaart de veroordeling onder 3.1. uitvoerbaar bij voorraad;
3.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Bordes en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2021. [1]

Voetnoten

1.type: