Op 9 november 2021 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de voorlopige voogdij over een minderjarige, geboren in Marokko. Het verzoek om voorlopige voogdij was ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden, naar aanleiding van een verzoekschrift dat op 1 november 2021 was ingekomen. De minderjarige was tien maanden eerder uit Marokko vertrokken en had een asielaanvraag ingediend in Nederland. Er waren geen gegevens bekend over de ouders van de minderjarige, en op dat moment was er niemand in Nederland die het gezag over hem uitoefende.
De kinderrechter had eerder op 1 november 2021 een voorlopige voogdijmaatregel opgelegd aan de gecertificeerde instelling Stichting Nidos, maar de behandeling van het verzoek was aangehouden tot de zitting op 9 november. Tijdens deze zitting bleek dat de minderjarige onbereikbaar was voor de hulpverlening en het onduidelijk was of hij nog in Nederland verbleef. De kinderrechter oordeelde dat de gronden voor voorlopige voogdij, zoals genoemd in artikel 1:241 van het Burgerlijk Wetboek, niet aanwezig of onvoldoende waren. De kinderrechter wees het verzoek af, met de overweging dat de minderjarige, indien hij weer in Ter Apel zou verschijnen, daar de benodigde hulp en begeleiding zou kunnen krijgen.
De beschikking werd mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, met de griffier aanwezig. De schriftelijke uitwerking van de beschikking is vastgesteld op 25 november 2021. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoeker en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.