ECLI:NL:RBDHA:2021:13232

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
1 december 2021
Zaaknummer
C/09/619989 / FA RK 21-7270
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van Loenhoud
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek om voorlopige voogdij over een minderjarige

Op 9 november 2021 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de voorlopige voogdij over een minderjarige, geboren in Marokko. Het verzoek om voorlopige voogdij was ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden, naar aanleiding van een verzoekschrift dat op 1 november 2021 was ingekomen. De minderjarige was tien maanden eerder uit Marokko vertrokken en had een asielaanvraag ingediend in Nederland. Er waren geen gegevens bekend over de ouders van de minderjarige, en op dat moment was er niemand in Nederland die het gezag over hem uitoefende.

De kinderrechter had eerder op 1 november 2021 een voorlopige voogdijmaatregel opgelegd aan de gecertificeerde instelling Stichting Nidos, maar de behandeling van het verzoek was aangehouden tot de zitting op 9 november. Tijdens deze zitting bleek dat de minderjarige onbereikbaar was voor de hulpverlening en het onduidelijk was of hij nog in Nederland verbleef. De kinderrechter oordeelde dat de gronden voor voorlopige voogdij, zoals genoemd in artikel 1:241 van het Burgerlijk Wetboek, niet aanwezig of onvoldoende waren. De kinderrechter wees het verzoek af, met de overweging dat de minderjarige, indien hij weer in Ter Apel zou verschijnen, daar de benodigde hulp en begeleiding zou kunnen krijgen.

De beschikking werd mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, met de griffier aanwezig. De schriftelijke uitwerking van de beschikking is vastgesteld op 25 november 2021. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoeker en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/619989 / FA RK 21-7270
Datum uitspraak: 9 november 2021

Beschikking van de kinderrechter

Afwijzing voorlopige voogdij (ex artikel 1:241 van het Burgerlijk Wetboek)

in de zaak naar aanleiding van het op 1 november 2021 ingekomen verzoekschrift van:
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden(hierna te noemen: de Raad),
betreffende:
- [minderjarige]geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats] , Marokko,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

Stichting Nidos,hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

Bij beschikking d.d. 1 november 2021 van de kinderrechter in deze rechtbank is de gecertificeerde instelling belast met de voorlopige voogdij over [minderjarige] van 1 november 2021 te 17:00 uur tot 11 november 2021. De behandeling van het verzoek is voor het overige aangehouden tot deze zitting.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
- voornoemde beschikking d.d. 1 november 2021;
- het e-mailbericht van de Raad d.d. 5 november 2021.
Op 9 november 2021 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling.
[minderjarige] is in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.

Verzoek

Het aangehouden deel van het verzoek strekt er toe Stichting Nidos te belasten met de voorlopige voogdij over [minderjarige] .
Aan het verzoek ligt ten grondslag dat [minderjarige] tien maanden geleden uit Marokko is vertrokken en via Spanje, Frankrijk en België in Nederland terecht is gekomen. [minderjarige] heeft aangegeven minderjarig te zijn en heeft een asielaanvraag gedaan. Er zijn geen gegevens bekend over de ouders van [minderjarige] en op dit moment is er niemand in Nederland die het gezag over [minderjarige] uitoefent. Op 30 oktober jl. is [minderjarige] aangehouden en in verzekering gesteld op verdenking van diefstal van een portemonnee in de trein. Hij geeft aan te kampen met psychische- en verslavingsproblematiek. Op 1 november jl. is [minderjarige] door Nidos naar de trein begeleid en is hem een treinkaartje gegeven om zich te melden in Ter Apel. Hij is daar nooit aangekomen en is op dit moment onbereikbaar voor de hulpverlening. De noodzaak om te voorzien in het gezag van een minderjarige die op Nederlands grondgebied verblijft blijft bestaan. Vanuit een kinderbeschermingsoogpunt heeft hij direct zorg en begeleiding nodig zodra hij weer gevonden is. De Raad zal de komende periode nader onderzoek moeten doen welke kinderbeschermingsmaatregel passend is.
De gecertificeerde instelling onderschrijft het verzoek van de Raad.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:241 van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden niet, althans onvoldoende, aanwezig zijn. Daarbij overweegt de kinderrechter dat dat [minderjarige] onbereikbaar is voor de hulpverlening en het onduidelijk is of [minderjarige] nog in Nederland verblijft. Hierdoor is een voorlopige voogdij maatregel op dit moment niet uitvoerbaar. Indien [minderjarige] alsnog in Ter Apel verschijnt kan hij daar de hulp en begeleiding krijgen die hij nodig heeft en zal er dan (opnieuw) moeten worden gekeken naar de gezagssituatie van [minderjarige] . De kinderrechter zal het aangehouden deel van het verzoek daarom afwijzen.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
wijst af het aangehouden deel van het verzoek om Stichting Nidos te belasten met de voorlopige voogdij over [minderjarige] .
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2021 door mr. M. van Loenhoud, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. V.A.H. Schoorl als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 25 november 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.