In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een eiser van Turkse nationaliteit. De eiser had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, die met terugwerkende kracht was ingetrokken per 20 maart 2014. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van de eiser niet-ontvankelijk was, omdat het te laat was ingediend. De rechtbank stelde vast dat de bekendmaking van het besluit op 11 juni 2015 op de juiste wijze had plaatsgevonden, en dat de termijn voor het indienen van bezwaar dus was gaan lopen op die datum. Eiser had aangevoerd dat het besluit niet rechtsgeldig was bekendgemaakt, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende aannemelijk had gemaakt dat het besluit was verzonden naar het laatst bekende adres van eiser.
Daarnaast heeft eiser zich beroepen op associatierecht en het arrest Byankov, maar de rechtbank oordeelde dat de nationale procesregels, zoals de bezwaartermijn, wel degelijk van toepassing zijn. De rechtbank concludeerde dat de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar terecht was en dat de afwijzing van de aanvraag om vervanging of vernieuwing van het verblijfsdocument ook terecht was. De beroepen tegen de bestreden besluiten werden ongegrond verklaard, en de verzoeken om voorlopige voorzieningen werden afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.