ECLI:NL:RBDHA:2021:13306

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
3 december 2021
Zaaknummer
NL21.15163
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielprocedure met opvolgende aanvraag en recht op opvang

Op 2 december 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een asielprocedure. Verzoeker had een opvolgende asielaanvraag ingediend met een nieuw asielmotief. De vraag die aan de orde was, was of de regelgeving die stelt dat er kennelijk geen recht op opvang bestaat bij opvolgende aanvragen, verenigbaar is met het Unierecht. De voorzieningenrechter verwees naar een eerdere uitspraak van het Hof in de zaak LH, waarin werd overwogen dat het maken van onderscheid tussen eerste en opvolgende aanvragen niet gerechtvaardigd is, vooral als het gaat om de samenwerkingsplicht en het waarderen van documenten die een aanvraag om internationale bescherming kunnen staven.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het recht op opvang gedurende een procedure die wordt ingeleid met een verzoek om internationale bescherming een wezenlijk recht is. Gezien de omstandigheden en de noodzaak van opvang voor verzoeker, werd het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen. De voorzieningenrechter veroordeelde verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 748,-. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. M.A.L. Verbruggen, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.15163

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

2 december 2021 in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. B.W.M. Toemen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Nuninga).

Zitting hebben:

mr. S. van Lokven, voorzieningenrechter
mr. M.A.L. Verbruggen, griffier.

Procesverloop

Bij besluit van 20 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, en g, van de Vw 2000. Aan verzoeker wordt een vertrektermijn onthouden en hij moet Nederland onmiddellijk verlaten. Ook wordt aan verzoeker een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroepschrift is geregistreerd onder zaaknummer NL21.15162. Ook heeft verzoeker de voorzieningenrechter van deze rechtbank gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft een aanvang gemaakt met de behandeling van het verzoek en het beroep op 2 december 2021. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Gemachtigde van verzoeker heeft daags voor de behandeling ter zitting laten weten dat de tolk mogelijk verhinderd zou zijn. Op 2 december 2021 heeft de voorzieningenrechter in overleg met partijen beslist dat de behandeling van het beroep zou worden aangehouden tot 9 december 2021 om 11:30 uur omdat de bijstand van een tolk noodzakelijk is. Het onderzoek in de voorzieningenprocedure is wel gesloten en de voorzieningenrechter heeft aansluitend hieraan mondeling uitspraak gedaan.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 748,-.

Overwegingen

1. Ter zitting heeft gemachtigde van verzoeker aangegeven dat een aarzeling om om aanhouding te verzoeken is gelegen in de omstandigheid dat verzoeker, nu hij een opvolgende aanvraag heeft ingediend, geen recht meer op opvang heeft.
2. De voorzieningenrechter zal de gevraagde voorziening toewijzen en merkt daarbij op dat het maar zeer de vraag is of de regelgeving dat er -kennelijk- geen recht op opvang bij opvolgende aanvragen bestaat verenigbaar is met het Unierecht. Het Hof heeft in de zaak LH overwogen dat het maken van onderscheid tussen eerste en opvolgende aanvragen als het gaat om de samenwerkingsplicht en het waarderen van documenten die een aanvraag om internationale bescherming kunnen staven niet gerechtvaardigd is. De voorzieningenrechter vermag, voorlopig oordelend, niet in te zien waarom het Hof anders zou oordelen als het gaat om een zo wezenlijk recht als het recht op opvang gedurende een procedure die wordt ingeleid met een verzoek om internationale bescherming.
3. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,-- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is aldus gedaan door mr. S. van Lokven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A.L. Verbruggen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 2 december 2021
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.