ECLI:NL:RBDHA:2021:13437

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
6 december 2021
Zaaknummer
AWB - 18 _ 6850
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van Wajong-uitkering en arbeidsvermogen van eiser met psychische klachten

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 7 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een Wajong-uitkering aan eiser, die lijdt aan psychische klachten. Eiser had eerder een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die was afgewezen op basis van de conclusie dat hij op zijn 18e verjaardag niet duurzaam geen arbeidsvermogen had. De rechtbank heeft de aanvraag beoordeeld aan de hand van de Wajong 2010 en Wajong 2015, waarbij de focus lag op de vraag of eiser in de periode van zijn 18e verjaardag tot 1 januari 2016 arbeidsvermogen had.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op zijn 18e verjaardag in staat was om regulier onderwijs te volgen en dat hij tot 1 januari 2016 over basale werknemersvaardigheden beschikte. Eiser had in deze periode geen recht op een Wajong-uitkering, omdat hij niet voldeed aan de criteria van de Wajong 2015. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het schrijven van een scriptie niet kan worden aangemerkt als het volgen van lessen of stages, wat betekent dat eiser niet als studerende kan worden beschouwd in de zin van de Wajong.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn die aanleiding geven om terug te komen op eerdere besluiten. Eiser heeft geen recht op een Wajong-uitkering, en de rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 18/6850 en SGR 20/2160

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 september 2021 in de zaken tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W.A. Timmer),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. J.H. Swart).

Procesverloop

SGR 18/6850
In het besluit van 8 februari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een uitkering ingevolge de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010) geweigerd.
In het besluit van 11 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2019. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst en eiser in de gelegenheid gesteld om een verzoek om herziening van het besluit van 20 mei 2010 in te dienen. Verweerder is verzocht om een nader standpunt in te nemen inzake de toepassing van de Wajong 2015.
SGR 20/2160
Bij brief van 15 november 2019 heeft eiser het herzieningsverzoek ingediend.
In het besluit van 10 maart 2020 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. De rechtbank heeft dit besluit aangemerkt als het bestreden besluit.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit rechtstreeks beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
SGR 18/6850
Verweerder heeft bij brieven van 10 maart 2020, 13 mei 2020, 14 januari 2021 en 26 maart 2021 nadere reacties ingediend.
Eiser heeft bij brieven van 24 februari 2020, 1 april 2020, 5 juni 2020, 3 september 2020 en 9 maart 2021 nadere reacties ingediend.
SGR 18/6850 en SGR 20/2160
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Wat vooraf ging aan de procedures.
1.1
Eiser, geboren op [geboortedag] 1985, wil in aanmerking komen voor een Wajong-uitkering. Hij heeft last van psychische klachten.
1.2
Op 18 maart 2010 heeft eiser voor het eerst een aanvraag gedaan op grond van de Wajong 2010. Er is een medisch onderzoek door een verzekeringsarts verricht. Deze arts heeft vastgesteld dat geen sprake is van ziekte of gebrek in de zin van de Wajong. De aanvraag is vervolgens bij besluit van 20 mei 2010 afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt waarna een medisch onderzoek is verricht door de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b). Deze arts heeft een expertise door een psychiater laten verrichten. De psychiater heeft bij eiser een persoonlijkheidsstoornis NAO met ontwijkende, afhankelijke, obsessief-compulsieve, borderline en narcistische trekken gediagnostiseerd. De verzekeringsarts b&b is op basis van deze diagnose tot de conclusie gekomen dat eiser beperkingen heeft voor het verrichten van arbeid. Die beperkingen zijn vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 11 januari 2011. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige b&b een aantal functies voor eiser geselecteerd. De arbeidsdeskundige b&b is tot de conclusie gekomen dat eiser sinds zijn zeventiende en achttiende levensjaar in staat is om 75% van het maatmaninkomen te verdienen. Bij besluit op bezwaar van
20 januari 2011, heeft verweerder het besluit van 20 mei 2010, zij het onder een gewijzigde motivering, gehandhaafd. Tegen dit besluit is geen beroep ingesteld, zodat het onherroepelijk is geworden.
SGR 18/6850
De besluitvorming.
2.1
Op 22 augustus 2017 heeft eiser opnieuw een Wajong-aanvraag gedaan. Dat is de aanvraag waar deze procedure over gaat. Verweerder heeft deze aanvraag aangemerkt als een beroep van eiser op de regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid, zoals die is opgenomen in artikel 2:3, tweede lid, van de Wajong 2010. Dit is een Amber-regeling.
2.2
Verweerder heeft ook deze aanvraag afgewezen en blijft in het bestreden besluit bij die afwijzing. De grondslag van dit besluit is dat geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar na de datum van eisers eerste arbeidsongeschiktheidsdag, zijnde het zeventiende levensjaar.
Het standpunt van eiser.
3. Eiser voert primair aan dat het aannemelijk is dat er sprake is van een toename van psychische klachten vóór 20 mei 2015. Subsidiair voert eiser aan dat verweerder aanleiding had moeten zien om het ziektebeeld zoals dat in 2010 door het Uwv is aangenomen te herzien. Meer subsidiair stelt eiser zich op het standpunt dat hij in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering omdat hij op de datum van de aanvraag nog studerende was.
Welke regels zijn van toepassing?
4.1
Een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering moet door het bestuursorgaan na een eerdere afwijzing naar zijn strekking worden beoordeeld. [1] Met een aanvraag kan worden beoogd dat (met ingang van de datum waarop dat besluit zag) wordt teruggekomen van het eerdere besluit (artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), herziening naar het verleden). Ook kan worden beoogd dat een zogeheten “Amber-beoordeling” wordt verricht (toegenomen arbeidsongeschiktheid vanuit dezelfde ziekte/beperking binnen vijf jaar) of dat een herziening wordt verzocht voor de toekomst (duuraanspraak).
4.2
Voor zover de aanvraag ziet op een herziening voor het verleden, zal verweerder moeten beoordelen of sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die aanleiding geven om terug te komen van dat eerdere besluit.
4.3
In het geval de aanvraag als Amber-melding aangemerkt moet worden, moet de aanvrager feiten of omstandigheden aandragen die deze aanvraag ondersteunen en zal verweerder moeten onderzoeken of er aanleiding bestaat in verband met toegenomen arbeidsongeschiktheid een uitkering toe te kennen, te heropenen dan wel te herzien.
4.4
Met betrekking tot een herziening voor de toekomst geldt dat de aanvrager feiten of omstandigheden moet vermelden die aanleiding (kunnen) geven tot een ander, voor de aanvrager gunstiger, besluit dan het besluit waarvan herziening wordt gevraagd. Uitsluitend indien de aanvrager zijn aanvraag deugdelijk en toereikend heeft onderbouwd, moet door verweerder worden onderzocht of en in hoeverre het oorspronkelijke besluit onjuist was. Indien vervolgens de onjuistheid van het besluit door verweerder wordt vastgesteld, is verweerder gehouden een belangenafweging te maken.
Schorsing van het onderzoek.
5.1
De rechtbank heeft partijen ter zitting gewezen op het feit dat de gestelde toename van arbeidsongeschiktheid, gelet op het bepaalde in artikel 2:15, vierde lid, van de Wajong, niet kan leiden tot toekenning van een recht op arbeidsondersteuning als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Wajong 2015 omdat eiser de aanvraag na 1 januari 2015 heeft ingediend.
5.2
Ook heeft de rechtbank partijen gewezen op een uitspraak van de CRvB waarin sprake is van een soortgelijk geval. [2] De CRvB is hierin tot de conclusie gekomen dat genoemd artikel in de weg stond aan toekenning van recht op arbeidsondersteuning. Uit deze uitspraak volgt ook dat er geen beletsel is om de aanvraag aan te merken als een aanvraag voor een Wajong-uitkering op grond van hoofdstuk 1a van de Wajong 2015, indien dit door de aanvrager wordt beoogd.
5.3
Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat de Wajong-aanvraag niet had moeten worden beoordeeld aan de hand van hoofdstuk 2 van de Wajong 2015, maar aan de hand van hoofdstuk 1a van de Wajong 2015. Dit is door de gemachtigde van eiser ook beaamd. Verweerder heeft een dergelijke beoordeling - uiteindelijk - in deze zaak alsnog verricht.
SGR 20/2160
De herziening naar het verleden.
6.1
Bij de behandeling van het beroep ter zitting in de zaak SGR 18/6850 is tussen partijen ook overeengekomen dat eiser de gelegenheid krijgt om (alsnog) een verzoek om herziening van het besluit van 20 mei 2010 in te dienen bij verweerder. Eiser heeft dit op
15 november 2019 gedaan. Verweerder heeft hierop een medisch onderzoek laten verrichten. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen waarin het verzoek van eiser om terug te komen op het besluit van 20 mei 2020 is afgewezen. Er zijn volgens verweerder geen nieuwe medische feiten en/of veranderde omstandigheden die tot het oordeel kunnen leiden dat de afwijzing van de Wajong-aanvraag bij de beslissing van 20 mei 2010, onjuist is. Zoals ter zitting is afgesproken heeft eiser tegen dit besluit rechtstreeks beroep ingediend bij de rechtbank.
6.2
Eiser voert - kort samengevat - aan dat inmiddels meer duidelijkheid is verkregen over de oorzaak en omvang van zijn beperkingen. Hij verwijst onder meer naar het rapport van GGZ Rivierduinen van 25 februari 2019. Uit dit rapport volgt dat er onderzoeksgegevens beschikbaar zijn waarin de diagnose autismespectrumstoornis wordt gesteld. Er is daarom wel sprake van nieuwe feiten en veranderde omstandigheden. De bedoelde onderzoeksgegevens verklaren de door hem aangegeven beperkingen. Deze beperkingen zijn ernstiger dan eerder aangenomen door de verzekeringsartsen. Het gaat om (aanvullende) beperkingen ten aanzien van volledig voorgestructureerd werk, samenwerken, omgaan met klanten en omgaan met collega’s. Subsidiair voert eiser aan dat het besluit op het herzieningsverzoek evident onredelijk is.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
6.3
In artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
6.4
De rechtbank zal aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetsen of verweerder zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het besluit van het bestuursorgaan die toets doorstaat, kan niettemin aan de hand van hetgeen is aangevoerd worden geoordeeld dat het besluit op de herhaalde aanvraag evident onredelijk is. [3]
6.5
Verweerder heeft het herzieningsverzoek en de door eiser in de beroepsprocedure SGR 18/6850 overgelegde medische informatie ter beoordeling voorgelegd aan verzekeringsarts b&b Ramautar. Deze arts heeft de bedoelde medische informatie in het rapport van 3 maart 2020 kenbaar bij zijn oordeelsvorming betrokken. Het betreft onder meer het rapport van psycholoog De Heer (GGZ Rivierduinen) van 25 februari 2019 en het verslag van psychiater B. Blansjaar. Verzekeringsarts b&b Ramautar heeft in zijn rapport vastgesteld dat de hierin vermelde medische informatie geen ander licht werpt op het medische toestandsbeeld van eiser tijdens de beoordeling in 2010. De beperkingen in de sociale communicatie en interactie die in het rapport van psycholoog De Heer naar voren komen, zijn tijdens de medische onderzoeken in het kader van de eerste Wajong-aanvraag ook vastgesteld. Het gaat hierbij om de onderzoeken die in 2010 door de verzekeringsartsen van het Uwv zijn verricht en de medische expertise die destijds door psychiater M.A. Selis in het kader van de bezwaarprocedure is verricht. Deze psychiater heeft in 2010 de diagnose persoonlijkheidsstoornis gesteld, terwijl nu door psycholoog De Heer de diagnose autisme is gesteld. Rekening houdend met de klachten die eiser vanuit zijn persoonlijkheidsstoornis had zijn door de verzekeringsarts b&b in 2010 beperkingen vastgelegd in de FML. De huidige diagnoses ongespecificeerde schizofrenie of psychose NAO en autisme geven hierin volgens de verzekeringsarts b&b geen nieuwe inzichten voor het inschatten van de belastbaarheid die toen gold.
6.6
Verweerder heeft zich gelet op de onderzoeksbevindingen van verzekeringsarts b&b Ramautar terecht op het standpunt gesteld dat aan het verzoek van eiser geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd, die – waren zij destijds bij de beoordeling in 2010 bekend geweest – zouden hebben geleid tot toekenning van een Wajong-uitkering aan eiser met ingang van zijn 18e verjaardag. De in 2018 en 2019 vastgestelde nieuwe diagnoses, waaronder autisme, zijn op zich als nieuwe gegevens te beschouwen, maar de verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapport van 3 maart 2020 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat deze medische informatie niet leidt tot een andere inschatting van de belastbaarheid op de datum in geding (20 mei 2010).
6.7
Verweerder was daarom bevoegd om in het bestreden besluit het verzoek van eiser om terug te komen van het besluit van 20 mei 2010 met toepassing van artikel 4:6 van de Awb af te wijzen. Wat eiser in het voorliggende geval heeft aangevoerd leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
6.8
Het beroep gericht tegen het bestreden besluit is ongegrond.
SGR 18/6850
De regeling voor toegenomen arbeidsongeschiktheid en de aanspraken op grond van hoofdstuk 1 van de Wajong 2015.
7.1
Zoals hiervoor vermeld is in artikel 2:15, vierde lid, van de Wajong 2015, zoals dit met ingang van 1 januari 2015 is komen te luiden, bepaald dat het recht op arbeidsondersteuning niet kan ontstaan, indien dit zou ingaan op of na de dag van inwerkingtreding van artikel III, onderdeel B, van de Invoeringswet Participatiewet, te weten 1 januari 2015. Eiser heeft zijn herhaalde aanvraag ingediend na 1 januari 2015. Dit heeft tot gevolg dat artikel 2:15, vierde lid, van de Wajong 2015 in de weg staat aan het ontstaan van een recht op arbeidsondersteuning. Een beroep op toegenomen arbeidsongeschiktheid dat op of na 1 januari 2015 voor het eerst is gedaan, kan uitsluitend worden getoetst aan de hand van de criteria van de Wajong 2015.
7.2
Verweerder heeft de aanvraag van eiser op verzoek van de rechtbank alsnog beoordeeld aan de hand van de criteria van hoofdstuk 1a van de Wajong 2015 en artikel 1a van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Verweerder heeft in de bijlage bij de brief van 14 januari 2021 een verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige beoordeling opgenomen. Er is een medisch onderzoek verricht door verzekeringsarts b&b G.K. Hebly. Hij heeft op 16 december 2020 een rapport opgesteld. De arbeidsdeskundige b&b heeft een arbeidskundig onderzoek verricht. De resultaten hiervan staan vermeld in het rapport van 12 januari 2021. Beoordeeld is of eiser vanwege de door hem gestelde toegenomen arbeidsongeschiktheid vanuit eenzelfde ziekteoorzaak alsnog als jonggehandicapte kan worden aangemerkt. Er hebben drie beoordelingen plaatsgevonden, te weten:
- de beoordeling of eiser op zijn 18e verjaardag, zijnde [geboortedag] 2003, al dan niet duurzaam geen arbeidsvermogen had;
- een Amber-beoordeling waarbij beoordeeld is of bij eiser in de periode van vijf jaar na zijn
18e verjaardag, zijnde [geboortedag] 2003 tot [geboortedag] 2008 (de in geding zijnde periode) sprake is van een situatie van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen als gevolg van toegenomen beperkingen die voortvloeien uit dezelfde ziekteoorzaak als ten tijde van de 18e verjaardag;
- een beoordeling aan de hand van het criterium van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wajong 2015 omdat eiser studerende was.
7.3
Verzekeringsarts b&b Hebly is tot de conclusie gekomen dat eiser vanaf zijn 18e verjaardag tot 1 januari 2016 arbeidsvermogen had. De verzekeringsarts b&b heeft zijn conclusie gebaseerd op het feit dat eiser toen hij zeventien jaar was deelnam aan regulier en voltijds onderwijs. Eiser had daarom medisch gezien mogelijkheden die voor de sociaal medische beoordeling voor het arbeidsvermogen gelden, waarmee de verzekeringsarts b&b bedoelt het beschikken over basale werknemersvaardigheden, het aaneengesloten kunnen werken gedurende ten minste een periode van één uur en het ten minste vier uur per dag belastbaar zijn. Ook in 2007, zijnde het jaar waarin eiser zijn huisarts raadpleegde met klachten van somberheid en sociale angsten, ontbrak het eiser niet aan het arbeidsvermogen dat nodig was om door te gaan met studeren en deel te nemen aan regulier dagonderwijs tot 2009, aldus de verzekeringsarts b&b. Met de FML die in 2010 is opgesteld kan volgens de verzekeringsarts b&b worden aangegeven dat het eiser ook toen niet ontbrak aan de basale (medische) mogelijkheden die voor de sociaal medische beoordeling van het arbeidsvermogen gelden (het ene uur, de vier uren en de basale werknemersvaardigheden).
Verder heeft de verzekeringsarts b&b gemotiveerd uiteengezet dat zich in 2016 een tamelijk ernstige omslag heeft voorgedaan in het functioneren van eiser waardoor het hem per
1 januari 2016 ontbrak aan arbeidsvermogen. Eiser is vanaf die datum niet meer in staat om vier uur per dag te werken.
7.4
Ook de arbeidsdeskundige b&b is in zijn rapport tot de conclusie gekomen dat eiser tot 1 januari 2016 arbeidsvermogen had. Eiser beschikte tot 1 januari 2016 over basale werknemersvaardigheden en hij kon een taak uitvoeren in een arbeidsorganisatie. Net zoals de verzekeringsarts b&b heeft de arbeidsdeskundige b&b bij zijn beoordeling betrokken het feit dat eiser vanaf zijn 18e verjaardag heeft deelgenomen aan regulier en voltijds onderwijs. De arbeidsdeskundige b&b heeft als voorbeeld van een taak het ‘invoeren van gegevens’ genoemd. Dit is een administratieve taak die aansluit bij het volgen van onderwijs.
7.5
Op grond van de hiervoor vermelde onderzoeksbevindingen heeft verweerder in de brief van 14 januari 2021 geconcludeerd dat eiser niet is aan te merken als jonggehandicapte in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong 2015. Ook is eiser niet op enig moment binnen vijf jaar na zijn achttiende verjaardag alsnog jonggehandicapte geworden als bedoeld in het tweede lid van artikel 1a:1 van de Wajong 2015.
Toepasselijke regelgeving.
7.6
Voor de toepasselijke regelgeving verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak.
7.7
De rechtbank overweegt dat eiser op zijn 18e verjaardag in staat was de door hem door de arbeidsdeskundige bij de beoordeling in 2010 voorgehouden functies voltijds te verrichten. Reeds daarmee is gegeven dat eiser op die leeftijd ook beschikte over arbeidsvermogen in de zin van de Wajong 2015. [4] Een bevestiging hiervan is te vinden in de rapporten die door de verzekeringsarts b&b en arbeidsdeskundige b&b in het kader van de toepassing van de Wajong 2015 op verzoek van de rechtbank zijn uitgebracht. Gelet hierop voldoet eiser niet aan het bepaalde in artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong 2015.
7.8
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder een voldoende en inzichtelijke onderbouwing heeft gegeven voor het standpunt dat bij eiser niet in de in geding zijnde periode, maar per 1 januari 2016 sprake is van een situatie waarin als gevolg van een toename van psychische beperkingen de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie ontbreken. Verzekeringsarts b&b Hebly heeft afdoende gemotiveerd dat in 2016 sprake was van een ernstige omslag in het functioneren van eiser op psychiatrisch gebied (agressie en een ontwrichte thuissituatie). Dit kan ook worden afgeleid uit de beschikbare medische informatie van eisers huisarts van 31 januari 2018. Er is onvoldoende concrete medische informatie voorhanden die steun biedt voor eisers stelling dat hij op enig moment in de periode van [geboortedag] 2003 tot en met [geboortedag] 2008, dusdanige ernstige psychische beperkingen had dat hij geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had. Dit komt voor risico van eiser nu de bewijslast en dus ook het bewijsrisico bij een laattijdige aanvraag bij de aanvrager ligt, omdat een medisch beeld met het verstrijken van de jaren steeds moeilijker is vast te stellen. [5]
7.9
De beroepsgrond van eiser die er - kort samengevat - op neer komt dat verweerder ten onrechte de beperkingen die samenhangen met het bij eiser in 2019 vastgestelde autisme buiten beschouwing heeft gelaten, volgt de rechtbank niet. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij in dit verband onder 4.6 hierover heeft overwogen. Bij de beoordeling in 2010 is de diagnose persoonlijkheidsstoornis gesteld, terwijl nu autisme is gesteld. Hiervoor zijn in 2010 beperkingen vastgesteld in de FML. De verzekeringsarts b&b heeft in het rapport van 16 december 2020 afdoende onderbouwd dat het eiser met die beperkingen ook toen niet ontbrak aan basale (medische) mogelijkheden.
7.1
De beroepsgrond van eiser dat hij vanaf 2006 tot 2011 nagenoeg geen lessen heeft gevolgd, kan niet leiden tot het oordeel dat hij in die periode in het geheel geen arbeidsvermogen had. In 2010 is immers aan de hand van een FML door de arbeidsdeskundige vastgesteld dat eiser een aantal voorgehouden functies voltijds kan verrichten en dat op basis van de FML aan de vier criteria voor de beoordeling van arbeidsvermogen werd voldaan.
7.11
Uit het vorenstaande volgt dat eiser niet voldoet aan de Amber-regeling als bedoeld in artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong 2015.
7.12
De rechtbank ziet op grond van het vorenstaande geen aanleiding om een deskundige te benoemen voor het verrichten van een medisch onderzoek.
Is eiser als studerende aan te merken?
8.1
Verder is in geschil of eiser al dan niet als studerende kan worden aangemerkt conform het bepaalde in artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wajong 2015. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet voldeed aan de eis dat hij in het jaar onmiddellijk voorafgaand aan 1 januari 2016 (de dag waarvan is vastgesteld dat hij geen arbeidsvermogen had), gedurende ten minste zes maanden studerende was.
8.2
Het begrip studerende is nader uitgewerkt in artikel 1:4 van de Wajong. De rechtbank verwijst naar de bijlage van deze uitspraak waarin de criteria staan vermeld. In deze zaak is tussen partijen niet in geschil dat eiser in de periode van 1 januari 2015 tot
1 januari 2016 niet in aanmerking kwam voor enige financiële vergoeding als genoemd in de onderdelen a tot en met d van artikel 1:4 van de Wajong. Eiser kan daarom niet op grond van die onderdelen als studerende worden aangemerkt.
8.3
Tussen partijen is wel in geschil of eiser voldoet aan het bepaalde in onderdeel e van artikel 1:4 van de Wajong 2015. In dit onderdeel staat vermeld dat degene die niet op grond van de onderdelen a tot en met d als studerende wordt aangemerkt, maar in verband met onderwijs of een beroepsopleiding lessen of stages volgt gedurende gemiddeld ten minste 213 klokuren per kwartaal, alsnog als studerende wordt aangemerkt. Als eis geldt hierbij dat de betrokkene de leeftijd van 30 jaar nog niet heeft bereikt.
8.4
Verweerder heeft uit het dossier afgeleid dat eiser sinds 2014 slechts af en toe aan zijn scriptie heeft gewerkt en geen colleges meer heeft gevolgd. In 2017 heeft hij zijn studie (na het viermaal moeten verlengen van de geldigheid van zijn mastervakken) behaald. Het werken aan een scriptie valt volgens verweerder niet onder het volgen van lessen of stages als bedoeld in artikel 1:4, onderdeel e, van de Wajong 2015. Verweerder stelt zich tevens op het standpunt dat eiser ook niet op grond van het Besluit uitbreiding kring studerenden Wajong (hierna: het Besluit) als studerende kan worden aangemerkt. In dit besluit wordt als studerende aangemerkt, degene die werkzaam is om vakbekwaamheid te verwerven. Onder werkzaamheden om vakbekwaamheid te verwerven worden in dat besluit bijvoorbeeld stagiairs en personen die deelnemen aan een bedrijfsschool bedoeld.
8.5
Eiser heeft uiteengezet dat hij door het werken aan een scriptie een studielast heeft van 105 uur per studiejaar. Een dergelijke studielast dient volgens eiser als les te worden aangemerkt.
8.6
De rechtbank volgt dit standpunt van eiser niet. De rechtbank is van oordeel dat het schrijven van een scriptie niet overeenkomt met het volgen van lessen of stages als bedoeld in de Wajong. Een scriptie is een vakinhoudelijk of wetenschappelijk opstel dat een verplicht onderdeel vormt van een opleiding. Er is bij het schrijven hiervan geen sprake van het volgen van lessen of lopen van stages. Eiser voldoet daarom niet aan de artikel 1:4, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wajong gestelde voorwaarde dat hij in verband met onderwijs of een beroepsopleiding lessen of stages volgt gedurende gemiddeld ten minste 213 uur per kwartaal.
8.7
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat eiser niet valt onder de toepassing van het Besluit. Het Besluit ziet namelijk op stagiaires en mensen die een opleiding aan een bedrijfsschool volgen. Hiervan is in het geval van eiser geen sprake.
8.8
Uit het vorenstaande volgt dat eiser in het jaar onmiddellijk voorafgaand aan
1 januari 2016, niet tenminste zes maanden studerende was. Daarom kan hij ook op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wajong 2015 niet als jonggehandicapte worden aangemerkt.
8.9
Tot slot voert eiser aan dat hij in 2011 wel als studerende kan worden aangemerkt omdat hij toen (voor het laatst) vier vakken heeft behaald. Aangezien hij op 1 januari 2016 duurzaam geen arbeidsvermogen meer heeft, valt deze datum volgens eiser binnen de vijfjaarstermijn zoals bedoeld in artikel 1a:1, tweede lid van de Wajong 2015 waardoor hij alsnog voor een Wajong-uitkering in aanmerking.
8.1
Dit standpunt van eiser is onjuist en volgt de rechtbank daarom niet. Verweerder heeft in het aanvullend verweerschrift van 26 maart 2021 terecht opgemerkt dat eiser reeds op zijn 18e verjaardag beperkingen als gevolg van ziekte ondervindt en niet pas in 2011. De vijfjaarstermijn begint dan te lopen vanaf de 18e verjaardag. Uit vaste rechtspraak volgt dat er geen sprake kan zijn van twee momenten van het ontstaan van arbeidsongeschiktheid ten aanzien van voor aanvang 17e jaar en voor aanvang studie bestaande klachten. [6] Voor eiser kan op grond van zijn psychische klachten alleen een ‘‘amber termijn’’ gelden vanaf 52 weken na zijn 17e verjaardag tot vijf jaar hierna.
Conclusie.
9. Nu verweerder pas in beroep een beoordeling op grond van hoofdstuk 1a van de Wajong 2015 heeft verricht en hierna de motivering van het bestreden besluit heeft aangevuld, is sprake van strijd met het motiveringsbeginsel als bedoeld in artikel 7:12 van de Awb. De rechtbank zal dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren, omdat aannemelijk is dat eiser hierdoor niet is benadeeld. Als het gebrek zich namelijk niet zou hebben voorgedaan, zou ook een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. Zoals uit het voorgaande blijkt kan de aanvullende motivering naar het oordeel van de rechtbank het bestreden besluit dragen. Het bestreden besluit kan dus in stand worden gelaten. Het beroep gericht tegen dit besluit is ongegrond.
10. Omdat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het griffierecht en de proceskosten vergoedt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,-).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de zaak SGR 18/6850 in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- in de zaak SGR 18/6850 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van S.J.W. Stort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 september 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Bijlage
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten
Artikel 1:4. Studerenden
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt als studerende aangemerkt de persoon:
a. die studiefinanciering, niet zijnde het levenlanglerenkrediet, ontvangt op grond van de Wet studiefinanciering 2000;
b. die een financiële voorziening ontvangt als bedoeld in artikel 7.51, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
c. die een tegemoetkoming ontvangt op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;
d. voor wie de verzekerde in de zin van de Algemene Kinderbijslagwet kinderbijslag ontvangt op grond van artikel 7, tweede lid, onderdeel a of onderdeel b, van die wet;
e. die, hoewel hij niet op grond van de onderdelen a tot en met d als studerende wordt aangemerkt, niettemin in verband met onderwijs of een beroepsopleiding lessen of stages volgt gedurende gemiddeld ten minste 213 klokuren per kwartaal, voor zolang hij de leeftijd van 30 jaar nog niet heeft bereikt.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ook andere dan de in het eerste lid bedoelde personen als studerende worden aangemerkt.
Bedoelde algemene maatregel van bestuur betreft het Besluit uitbreiding kring studerenden Wajong (Besluit van 16 december 1998, Stb. 1998, 709).
Artikel 1a:1. Jonggehandicapte
1. Jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
2. De ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, wordt alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
(..)
6. De beoordeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en voor zover nodig een arbeidskundig onderzoek.
Artikel 1a:2. Recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering
1. De jonggehandicapte heeft recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van dit hoofdstuk, tenzij op hem een uitsluitingsgrond, als bedoeld in artikel 1a:6, eerste lid, van toepassing is.
Artikel 1a:11. Aanvraag recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt op aanvraag vast of recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van dit hoofdstuk bestaat.
2. Het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van dit hoofdstuk ontstaat op de dag waarop de aanvraag, bedoeld in dit artikel, werd ingediend, met dien verstande dat dit recht niet eerder kan ontstaan dan de dag waarop de betrokkene achttien jaar wordt.
Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten
Artikel 1a. Geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie
1. Betrokkene heeft geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
2. Een taak als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, is de kleinste eenheid van een functie en bestaat uit één of meerdere handelingen.
Besluit uitbreiding kring studerenden Wajong
1. Voor de toepassing van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten wordt mede verstaan onder studerende de persoon die niet op grond van artikel 1:4, eerste lid, van die wet als studerende wordt aangemerkt en die:
a. werkzaam is om vakbekwaamheid te verwerven, onder wie mede wordt begrepen de persoon, die als leerling van een instelling van onderwijs praktisch werkzaam is, alsmede de persoon die aan een bedrijfsschool opleiding ontvangt;
b. in verband met onderwijs of een beroepsopleiding lessen of stages volgt van gemiddeld minder dan 213 klokuren per kwartaal en:
1°.een opleiding aan een instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in de artikelen 1.8 of 6.9 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, dan wel een daarmee gelijkwaardige opleiding in of buiten Nederland volgt met een studiebelasting van ten minste 1680 uur per jaar;
2°.een andere studie of opleiding volgt dan genoemd onder 1°, met een studiebelasting van ten minste 1600 uur per jaar; of
3°.in het examenjaar van een meerjarige studie of opleiding ten minste gemiddeld 162 klokuren per kwartaal lessen of stages volgt.
In artikel 1, aanhef en onder a van dit Besluit is bepaald dat voor de toepassing van de Wajong mede wordt verstaan onder studerende: de persoon die niet op grond van artikel 5 van die wet als studerende wordt aangemerkt en werkzaam is om vakbekwaamheid te verwerven, onder wie mede wordt begrepen de persoon, die als leerling van een instelling van onderwijs praktisch werkzaam is, alsmede de persoon die aan een bedrijfsschool opleiding ontvangt.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1.
2.Zie de uitspraak van 2 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3222.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 27 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:5115).
4.Zie in dit verband de uitspraak van de CRvB van 10 maart 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:527).
5.Zij bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 7 juli 2021 (ECL:NL:CRVB:2021:1632).
6.Zie de uitspraak van de CRvB van 28 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1964.