ECLI:NL:RBDHA:2021:13443
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verweerder weigert asielaanvraag op basis van Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 december 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. Ch.R. Vink, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. H. van der Wal, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft het beroep behandeld en geconcludeerd dat de beslissing van de verweerder om de aanvraag niet in behandeling te nemen, terecht was.
De rechtbank overweegt dat de verweerder zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan beroepen, wat inhoudt dat men ervan uitgaat dat andere EU-lidstaten hun internationale verplichtingen nakomen. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat er in Duitsland sprake is van tekortkomingen in de asielprocedure die zouden leiden tot onmenselijke of vernederende behandelingen. De rechtbank wijst erop dat het aan de eiser is om dergelijke tekortkomingen aannemelijk te maken, wat hij niet heeft gedaan. De rechtbank concludeert dat de eiser niet in zijn belangen is geschaad door het feit dat hij het terugnameverzoek niet eerder heeft ontvangen.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.