ECLI:NL:RBDHA:2021:13448
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- I. Bouter
- H.L. de Vries
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot verantwoordelijkheid Duitsland
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, die om privacyredenen niet bij naam is genoemd, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. Ch.R. Vink, niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag van de verzoeker.
De verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en tegelijkertijd verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 24 november 2021 in Dordrecht, maar de verzoeker en zijn gemachtigde waren niet aanwezig. De Staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. H. van der Wal. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat een voorlopige voorziening alleen mogelijk is als de rechtbank nog niet op het beroep heeft beslist. Aangezien er op dezelfde dag een uitspraak is gedaan in een andere zaak (NL21.17337) die verband houdt met het beroep van de verzoeker, was het niet meer mogelijk om een voorlopige voorziening te treffen.
Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, in aanwezigheid van griffier mr. H.L. de Vries, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.