ECLI:NL:RBDHA:2021:13495
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toewijzing proceskosten in asielzaak met afwijzing reiskosten
In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij zijn asielaanvraag op 16 december 2020 niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank, zittingsplaats Middelburg, heeft het onderzoek ter zitting op 21 januari 2021 geschorst en de zaak aangehouden in afwachting van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over de positie van statushouders in Griekenland. Op 2 september 2021 heeft de staatssecretaris het bestreden besluit ingetrokken. Verzoeker heeft op 16 september 2021 zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. Verweerder heeft aangegeven bereid te zijn om de proceskosten te vergoeden, maar niet de reiskosten. De rechtbank heeft vervolgens uitspraak gedaan zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek om proceskostenvergoeding gelijktijdig met de intrekking van het beroep is gedaan en dat verweerder deels tegemoet is gekomen aan verzoeker door opnieuw een beslissing te nemen over de asielaanvraag.
De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond toegewezen en verweerder veroordeeld tot betaling van € 1.496,00 aan proceskosten. De rechtbank heeft echter de vergoeding van de reiskosten afgewezen, omdat deze kosten geacht worden inbegrepen te zijn in de forfaitaire vergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.