ECLI:NL:RBDHA:2021:13496
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van het verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoeker. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M. Demirtas, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij zijn asielaanvraag op 16 december 2020 niet-ontvankelijk was verklaard. De verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, maar op 2 september 2021 trok de staatssecretaris het bestreden besluit in. Vervolgens trok de verzoeker op 16 september 2021 zijn beroep tegen het bestreden besluit in, met een verzoek om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk ongegrond is. Op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de voorzieningenrechter uitspraak gedaan zonder zitting, aangezien het onderzoek ter zitting verder achterwege bleef. De voorzieningenrechter heeft ook aangegeven dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, in aanwezigheid van griffier mr. S.C. Spruijt, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.