ECLI:NL:RBDHA:2021:13500

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
8 december 2021
Zaaknummer
C/09/585220 / HA ZA 19-1280
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale rechtsmacht en toepasselijkheid van Belgisch recht in geschil tussen Belgisch advocatenkantoor en Nederlandse cliënt

In deze zaak vordert het Belgisch advocatenkantoor [Advocatenkantoor I] betaling van openstaande facturen door de in Nederland woonachtige cliënt [gedaagde]. De cliënt heeft juridische diensten afgenomen van [Advocatenkantoor I] in verband met een geschil met zijn voormalige werkgever, [de B.V.]. De rechtbank moet allereerst de rechtsmacht vaststellen, aangezien [Advocatenkantoor I] in het buitenland is gevestigd. De rechtbank concludeert dat zij rechtsmacht heeft op basis van de Brussel I bis-verordening. Vervolgens moet de rechtbank bepalen welk recht van toepassing is. [Advocatenkantoor I] stelt dat Belgisch recht van toepassing is, terwijl [gedaagde] betwist dat dit rechtskeuzebeding geldig is en meent dat Nederlands recht van toepassing is. De rechtbank oordeelt dat de overeenkomst door de rechtskeuze van partijen wordt beheerst door Belgisch recht, met inachtneming van de bescherming die [gedaagde] als consument geniet onder Nederlands recht. De rechtbank behandelt de vorderingen van beide partijen en concludeert dat [gedaagde] de overeenkomst met [Advocatenkantoor I] rechtsgeldig heeft ontbonden wegens tekortkomingen in de uitvoering van de overeenkomst. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan en verwijst de zaak naar de rol voor nadere aktewisseling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/585220 / HA ZA 19-1280
Vonnis van 8 december 2021
in de zaak van
[Advocatenkantoor I]te [plaats 1] , België,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. F.J. Laagland te Eindhoven,
tegen
[gedaagde]te [plaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. C.M.X.C.R. Olie-Janssen te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [Advocatenkantoor I] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 5 december 2019, met de producties 1 tot en met 15;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie, met de producties 1 tot en met 10;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met de producties 16 tot en met 22;
  • het tussenvonnis van 11 november 2020, waarbij een mondelinge behandeling is bevolen;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 23 april 2021.
1.2.
Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld correcties van feitelijke aard aan de rechtbank kenbaar te maken. [gedaagde] heeft bij faxbericht van 1 juni 2021 van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Deze brief maakt deel uit van het procesdossier en het vonnis wordt gewezen met inachtneming van de inhoud daarvan, voor zover het correcties van feitelijke aard betreffen.
1.3.
Ten slotte is de datum voor vonnis nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[Advocatenkantoor I] is een Belgisch advocatenkantoor gespecialiseerd in ondernemingsrecht en alle daarmee verband houdende rechtstakken. Zij legt zich toe op Belgische en internationale juridische dienstverlening. Naast het Nederlands, Frans en Engels, biedt [Advocatenkantoor I] juridische diensten aan in het Russisch.
2.2.
[gedaagde] is een in Nederland wonende kennismigrant uit Rusland. [gedaagde] was voorheen werkzaam bij [de B.V.] , een in Nederland (Rotterdam) gevestigde vestiging van het Russische [X] concern. [de B.V.] heeft in 2011 een lening verstrekt van € 603.875 aan [gedaagde] (hierna ook: de geldlening).
2.3.
Eind 2013 heeft [gedaagde] zich gericht tot mr. [A] (hierna ook: [A] ), een Russischtalige advocaat verbonden aan [Advocatenkantoor I] . Dit naar aanleiding van de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst met [de B.V.] per 31 december 2013 en de in verband daarmee door [de B.V.] opgeëiste geldlening.
2.4.
Op 31 januari 2014 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen enerzijds
mr. [B] (advocaat-partner bij [Advocatenkantoor I] , hierna ook: [B] ) en [A] (destijds junior medewerker) en anderzijds [gedaagde] op het kantoor van [Advocatenkantoor I] te [plaats 1] .
2.5.
Naar aanleiding van dit gesprek heeft [Advocatenkantoor I] per e-mail van
10 februari 2014 onder meer het volgende aan [gedaagde] geschreven:
‘You have asked us to assist you in obtaining a fair compensation from the [X] group of companies for their decision to terminate your services (…). You have also asked us our assistance with respect to a second issue which came up today: by registered letter the counsel for [de B.V.] , payment is claimed of an amount of EUR. 603,875.00 as reimbursement of a loan granted to you by [de B.V.] in February 2011. (…).Considering (…) the countries involved (The Netherlands, Switzerland and Russia), we will have to identify the best forum for (…) negotiations and/or court proceedings, if necessary. Considering the involvement of these countries, we may have to call assistance of legal counsel in these countries. We have established relationships with legal counsels in the countries involved, but we are of course willing to examine the possibilities of working with other legal counsels in these countries, as you might wish. In any event, notwithstanding the possible assistance from other legal counsels abroad, we will always continue acting as the dominus litis staying on top of this assignment. (…) as the loan agreement refers to Dutch law (…) we should seek assistance of Dutch legal counsel; (…)’2.6. Op 17 februari 2014 heeft [Advocatenkantoor I] aan [gedaagde] een
engagement letterverzonden die door partijen is ondertekend (hierna ook: de overeenkomst). De overeenkomst vermeldt, voor zover relevant:
‘With reference to our meeting of 31 January 2014 in [plaats 1] , we hereby would like to confirm the terms and conditions of our law firm for rendering its legal services with respect to the assignments as agreed upon from time to time.(…)For sake of completeness, we hereby also refer to the general terms and conditions as detailed on our website [webpagina] and which are part of our agreement for rendering the legal services with respect to the assignments as agreed upon from time to time.
We have understood from our meeting of 31 January 2014 that, in this stage, you want to call our legal services and assistance in view of obtaining a fair settlement with respect to the terms and conditions concerning the discontinuance by [X] of your professional services for [de B.V.] , established in the Netherlands, and the overall termination by [X] of your professional services to the [X] group of companies. In addition, you would like us to assist you with respect to the claim of [de B.V.] for payment of an amount of EUR. 603.875,00 as the reimbursement of a loan granted in 2011 by [de B.V.] .
(…)
Our fees are based on the time spent and the hourly rate, applicable for the acting lawyer. The hourly rates are fixed in consideration of the experience and the expertise of the lawyer concerned and vary from EUR. 125.00 for a junior associate tot EUR. 330.00 for a partner.
We are committed to organize the work as efficiently as possible by involving associated to a maximum extend combined with a close follow-up by the partner in charge. As a general guideline, experience has learned that the average rate of our firm amounts to EUR. 225.00 up to EUR. 1250.00 per hour.
The billing rates may be revised from time to time and you will be advised promptly of any such revisions. (…) we may have to charge, in accordance with the applicable VAT regulations, VAT at the rate of 21% on top of the hourly rates above.(…)
Fee statements for services rendered and costs advanced by us are in principle issued on a monthly basis. (…). All fee statements are payable upon receipt. If your payment is delayed beyond 30 days, we reserve the right to charge interest at 1.5% per month on the unpaid amount.
As the assignment, as defined at present, may involve the implementation of the laws of countries, other than Belgium, you accept and acknowledge that we may have to call on the assistance of legal counsel in such countries. We have professional relationships with foreign law firms, which are all providing services, that meet our quality requirements, and we confirm our commitment to call exclusively on the assistance of foreign legal counsel, meeting our quality requirements. However, we can not be held responsible for the services provided by such foreign legal counsel. In any event, we will always remain thedominus litisfor your assignment unless we would agree otherwise in the course of handling the assignment.
(…)
Either party may terminate the involvement of our law firm in the assignment at stake at any time for any reason by written notice, subject on our part to the applicable rules of professional conduct.
(…)
This engagement shall be governed by, and construed in accordance with Belgian law and Belgian/Brussels Bar regulations[door de Rechtbank verder in dit vonnis aangeduid als: het rechtskeuzebeding]
. Without prejudice to arbitration, as may be imposed by our professional rules, the Brussels Courts shall have exclusive jurisdiction in relation to any claim or dispute concerning our services.’
2.7.
De door [Advocatenkantoor I] gehanteerde algemene voorwaarden bepalen, voor zover relevant:
‘3. (…). Indien de cliënt van oordeel is dat het ereloon of de kosten, die door een van de advocaten van [Advocatenkantoor I] werden aangerekend, niet correct zijn, dient hij [Advocatenkantoor I] daarvan zo spoedig mogelijk na de ontvangst van de ereloonnota schriftelijk en met reden omkleed in kennis te brengen.
(…)
6. De rechtsverhouding tussen de cliënten en [Advocatenkantoor I] is exclusief onderworpen aan Belgisch recht. Elke betwisting tussen [Advocatenkantoor I] en haar cliënt valt uitsluitend onder de bevoegdheid van de rechtbanken en hoven van Brussel. [Advocatenkantoor I] behoudt niettemin het recht om gerechtelijke stappen te ondernemen in elke bevoegde rechtbank in het rechtsgebied van de cliënt. (…).
Deze algemene voorwaarden kunnen worden geraadpleegd op [webpagina]
© 2014 [Advocatenkantoor I] ’2.8. In het kader van het geschil met zijn voormalige werkgever is [gedaagde] ook een overeenkomst tot juridische dienstverlening aangegaan met in eerste instantie advocatenkantoor [Advocatenkantoor II] en vervolgens met advocatenkantoor [Advocatenkantoor III] (hierna ook: de Nederlandse advocaten). Dit hield verband met de toepasselijkheid van Nederlands recht op het geschil.
2.9.
[Advocatenkantoor I] en de Nederlandse advocaten hebben samengewerkt en hebben [gedaagde] begeleid en vertegenwoordigd in de gerechtelijke procedures die in het kader van het geschil met zijn voormalige werkgever in Nederland zijn gevoerd. [gedaagde] heeft al deze procedures verloren.
2.10.
De drie betrokken advocatenkantoren hebben voor hun werkzaamheden ieder afzonderlijk facturen aan [gedaagde] gestuurd, met een gezamenlijk totaalbedrag van ruim € 230.000 incl. btw.
2.11.
Van dat bedrag is een bedrag van in totaal € 87.378,96 door [Advocatenkantoor I] aan [gedaagde] in rekening gebracht. [gedaagde] heeft dit bedrag niet volledig betaald.
2.12.
Over de door [gedaagde] onbetaald gelaten facturen van [Advocatenkantoor I] hebben partijen, voor zover relevant, het volgende gecorrespondeerd.
2.12.1.
Bij e-mail van 4 december 2014 heeft [gedaagde] aan [Advocatenkantoor II] onder meer geschreven:
‘Since mid-September, I repeatedly wrote to colleagues from [Advocatenkantoor I] , to find out what state is my question. Until today I have not received any written or oral answer of my questions! I had an agreement with [Advocatenkantoor I] , that all information goes through them. But besides invoices from them I didn’t get anything during the last three months. I want to clearly understand what are the prospects I will have in these matters. Whether the Court will oblige me to repay the loan to [de B.V.] , given that I have a counter-claims to him? What can I get from [de B.V.] ? Could you indicate the amount of compensation, I could get from [de B.V.] ? [Advocatenkantoor I] gave me two options, pessimistic -1 million Euro and optimistic -1,8 million Euro. It is very important for me to know this information in order to decide whether to continue litigation or to stop all. If we assume that the process runs for 1,5-2 years, and I have to pay for your services, for example, 150 - 200 thousand Euro and then I will win [de B.V.] only 200 - 250 thousand Euro, what is the meaning for me? I would like to hear from you a clear and honest answer to my questions. What about payment for your services, for today I paid more than 40 thousand Euro to you, and have outstanding invoices of 45 thousand Euro more. I was expecting to get money from [de B.V.] in a short procedure and I was going to pay money from that amount to you. You know yourself that we lost our lawsuit, I got nothing, and now I have substantial costs, about 85 thousand Euro, but there are no results! What’s the point in all this? Only that I lost even more money now? Today, I am forced to borrow money from my father. In order to pay your invoices, I try to withdraw my money from the Pension Fund in Russia. This procedure will take about two months (…). Only after it I will be able to pay your invoices. This is the fastest way. I am trying to sell an apartment in Russia, but so far the market is very bad. Besides, I would like to make a full revise of my payments. Please sent me a statement of my account with full detail of all your invoices and of all my payments. I hope for understanding and expect you complete information on this situation.’2.12.2. Op 11 maart 2015 heeft [gedaagde] een in de Russische taal opgestelde e-mail aan [Advocatenkantoor I] ( [A] ) gestuurd. Volgens de overgelegde (niet-beëdigde) Engelse vertaling van de e-mail heeft [gedaagde] daarin onder meer het volgende geschreven:
‘I have sent you copies of the invoices of Mr. [C] with specification of the services and (allegedly) spent hours. The total amount is 43,503.62 Euros. For less than 4 months and a case lost in the first hearing. And this with [C] having a complete set of the documents from [D] . Let me remind you that [D] has invoiced a total of 30,000.00 for his services in the first 9 months (including a discount received by [B] ). [C] believes that it is necessary to submit an appeal and this will result in extra costs on our part amounting approximately to 17,000.00 Euros. Well, we do not quite understand what difficult labour needs to be completed for such money. Again, the result is not guaranteed. This looks a lot like using this situation with [gedaagde] for self-enrichment and nothing more. The situation with involvement of [B] in the given chain is not quite clear, since initially the agreement was that [B] would have to subcontract the Dutch lawyers. As a result, [gedaagde] always get duplicated invoices: from [B] and from the Dutch Lawyers, the result being zero. I believed that [C] has earned sufficiently on the given problem. Would it be possible for you to provide a request with sufficient argumentation for [C] to proceed with the appeal without charging us extra expenses, if the case is lost. If the case is won, [gedaagde] will pay an amount required by them. As of today, we have the horrible feeling of being deceived by the lawyers and we also have lack of funds to continue covering the legal expenses incurred. And then a question: why are the lawyers of [de B.V.] playing safe by dismissing [gedaagde] on the 1st of April, observing, on purpose and finally, all the formalities, and then requiring that he be dismissed through the court and Mr. [C] is not laying any stress on these circumstances as such that contradict the decision of the court. Why has he not informed us in writing about his (counter)arguments that he is going to appeal with? All we receive from that office in a timely manner, is the invoices to be settled!!!’2.12.3. Op 30 november 2016 heeft [gedaagde] opnieuw een e-mail aan [Advocatenkantoor I] ( [A] ) gericht, opgesteld in de Russische taal. De door [A] opgemaakte (niet-beëdigde) Nederlandse vertaling van deze e-mail luidt onder meer:
‘Op 17 februari 2014 werd er tussen uw juridische onderneming en mezelf een “Brief betreffende de voorwaarden van juridische adviesverlening (Engagement Letter)” ondertekend.
In overeenstemming met deze brief, heeft uw onderneming zich verbonden om mijn belangen te verdedigen in het Koninkrijk der Nederlanden met betrekking tot het geschil tussen [de B.V.] en mezelf, betreffende de terugbetaling van het krediet t.b.v. 603.875,00 EUR, dat ik genomen heb overeenkomstig de kredietovereenkomst d.d. 28 februari 2011, gesloten tussen [de B.V.] en mezelf.
Ik heb uw onderneming een bedrag van 44.642,72 EUR betaald.
Ik verzoek u dan ook om mij een gedetailleerd overzicht van de bedragen die ik heb betaald alsook jullie prestaties, betreffende het concreet geschil, zoals vermeld in door jullie opgemaakte en ondertekende brief betreffende de voorwaarden van juridische adviesverlening d.d. 17 februari 2014.
De betaalde bedragen die geen betrekking hebben op het in de brief dd. 17 februari 2014 omschreven geschil, verzoek ik u terug te betalen door overschrijving op mijn bankrekening, uiterlijk op 31 december 2016.
Daarenboven, verzoek ik u om mij de gegevens te bezorgen van uw verzekeringsmaatschappij (…).’2.12.4. Bij brief van 21 december 2016 heeft [Advocatenkantoor I] aan [gedaagde] kopieën doen toekomen van alle facturen met bijbehorende specificaties.
2.13.
Tot op heden heeft [gedaagde] een bedrag van € 44.642,72 aan [Advocatenkantoor I] voldaan. De navolgende gefactureerde bedragen (inclusief btw) zijn, ondanks herhaaldelijke sommaties en ingebrekestellingen in de periode van 12 juni 2015 tot en met 2 september 2019 (overgelegd als productie 4 bij dagvaarding), door [gedaagde] onbetaald gebleven:
2.14.
Onderaan de desbetreffende facturen staat steeds:
‘Fee notes are payable within 15 days from the date of the fee note. When a fee note remains unpaid within 30 calendar days, an annual penalty interest of 10% will automatically apply without formal notice.’2.15. Tot zekerheidstelling van haar verhaalsmogelijkheden heeft [Advocatenkantoor I] , na daartoe op 18 november 2019 verlof te hebben verkregen van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, conservatoir beslag gelegd ten laste van [gedaagde] onder ING Bank N.V. en op de woning van [gedaagde] .
2.16.
Op 11 maart 2020 heeft [gedaagde] in zijn conclusie van antwoord tevens eis van reconventie in deze procedure de buitengerechtelijke ontbinding ingeroepen van de overeenkomst met [Advocatenkantoor I] in verband met toerekenbare tekortkomingen aan haar zijde. Subsidiair heeft [gedaagde] de vernietiging ingeroepen van de overeenkomst op grond van misbruik van omstandigheden (artikel 3:44 Burgerlijk Wetboek - BW), althans dwaling (artikel 6:228 BW).

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[Advocatenkantoor I] vordert samengevat - dat de rechtbank [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 42.736,24, te vermeerderen met contractuele of wettelijke (handels)rente. [Advocatenkantoor I] vordert tevens veroordeling van [gedaagde] tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten, beslagkosten en de proceskosten, een en ander te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
[Advocatenkantoor I] legt hieraan het volgende ten grondslag, zakelijk weergegeven.
heeft in opdracht van [gedaagde] , zoals vastgelegd in de overeenkomst, in de periode januari 2014 tot en met januari 2016 juridische diensten geleverd. Daarvoor heeft [Advocatenkantoor I] onder meer de in de tabel onder 2.13 genoemde facturen ten bedrage van in totaal € 42.736,24 aan [gedaagde] gestuurd. [gedaagde] heeft dit bedrag ondanks vele sommaties onbetaald gelaten. [gedaagde] is daarom,
primairvolgens Belgisch recht en
subsidiairvolgens Nederlands recht, verplicht tot betaling van de openstaande facturen. De betalingstermijnen van de facturen zijn inmiddels (ruimschoots) verstreken. Daardoor verkeert [gedaagde] geruime tijd in verzuim en is hij over het openstaande bedrag de contractuele rente van 10% op jaarbasis, althans de wettelijke (handels)rente verschuldigd geworden. [gedaagde] is daarnaast de buitengerechtelijke incassokosten, de beslagkosten en de proceskosten verschuldigd.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [Advocatenkantoor I] , althans tot afwijzing van haar vorderingen, met veroordeling van [Advocatenkantoor I] in de proceskosten in conventie.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert - samengevat - dat de rechtbank [Advocatenkantoor I] veroordeelt tot betaling van € 44.642,72, te vermeerderen met wettelijke rente. Ook vordert [gedaagde] opheffing van alle uit hoofde van de beschikking van 18 november 2019 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank gelegde beslagen. Daarnaast vordert [gedaagde] een verbod voor [Advocatenkantoor I] om opnieuw beslag te leggen uit hoofde van die beschikking en een veroordeling van [Advocatenkantoor I] tot doorhaling van het beslag op de woning van [gedaagde] , een en ander op straffe van een dwangsom. Tot slot vordert [gedaagde] veroordeling van [Advocatenkantoor I] in de (na)kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.6.
[gedaagde] legt hieraan het volgende ten grondslag, zakelijk weergegeven.
Door (primair) de buitengerechtelijke ontbinding, althans (subsidiair) de vernietiging van de overeenkomst is sprake van ongedaanmakingsverbintenissen, althans van onverschuldigde betalingen van [gedaagde] aan [Advocatenkantoor I] ten bedrage van in totaal € 44.642,72. Omdat de door [Advocatenkantoor I] verrichte werkzaamheden voor [gedaagde] geen enkele waarde hadden, is hij geen waardevergoeding aan [Advocatenkantoor I] verschuldigd.
Meer subsidiair heeft [gedaagde] recht op terugbetaling van de reeds betaalde bedragen voor zover die bedragen op basis van de voor advocaten geldende gedragsregels of de tussen partijen gemaakte afspraken niet bij [gedaagde] in rekening hadden mogen worden gebracht. Omdat [Advocatenkantoor I] zelf geen deugdelijke vorderingen op [gedaagde] heeft, moeten alle ten laste van [gedaagde] gelegde beslagen worden opgeheven en moet [Advocatenkantoor I] worden verboden om opnieuw beslag te leggen.
3.7.
[Advocatenkantoor I] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten in reconventie.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordelingDe bevoegdheid van de rechtbank en het toepasselijke rechthet internationale karakter van de zaak4.1. Nu [Advocatenkantoor I] in het buitenland is gevestigd, draagt de zaak een internationaal karakter. De rechtbank moet daarom allereerst ambtshalve onderzoeken of zij rechtsmacht heeft om van de zaak kennis te nemen. Indien dat het geval is, moet de rechtbank vervolgens nagaan naar welk materieel recht de vorderingen moeten worden beoordeeld.de bevoegde rechter4.2. De bevoegdheid van de Nederlandse rechter om van de zaak kennis te nemen berust op artikel 18 lid 2 van de Brussel I bis-verordening, hetgeen tussen partijen ook niet ter discussie staat.

het toepasselijke recht4.3. Partijen verschillen wel van mening over de vraag naar welk recht de ingestelde vorderingen beoordeeld moeten worden. [Advocatenkantoor I] stelt onder verwijzing naar het in de overeenkomst opgenomen rechtskeuzebeding dat Belgisch recht van toepassing is. [gedaagde] betwist de rechtsgeldigheid van dit beding en meent dat Nederlands recht op de overeenkomst van toepassing is.
4.4.
Omdat aan de vorderingen een na 17 december 2009 gesloten overeenkomst ten grondslag ligt, moet de vraag naar het toepasselijk recht beantwoord worden volgens de regels van de Rome I-verordening [2] . De hoofdregel is neergelegd in artikel 3 lid 1 van die verordening. Hierin is bepaald dat de overeenkomst wordt beheerst door het recht dat de partijen hebben gekozen. In dit geval is dat Belgisch recht zoals duidelijk blijkt uit de overeenkomst. Door ondertekening van die overeenkomst is [gedaagde] expliciet akkoord gegaan met de toepasselijkheid van Belgisch recht. Daarmee is sprake van een geldige rechtskeuze.
4.5.
[gedaagde] heeft gewezen op de uitspraak van het Hof van Justitie EU van 28 juli 2016 [3] , maar die leidt niet tot een ander oordeel. In die zaak ging het om een rechtskeuzebeding in de algemene verkoopvoorwaarden waarover niet afzonderlijk met de consument was onderhandeld. Een andere situatie dan de voorliggende zaak waarin sprake is van een uitdrukkelijk aanvaard rechtskeuze(kern)beding in een overeenkomst waarover de consumentenbescherming als bedoeld in de artikel 3 lid 1 van de Europese Richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten [4] zich niet uitstrekt.
4.6.
Wel stelt [gedaagde] met juistheid dat sprake is van een consumentenovereenkomst in de zin van artikel 6 lid 1 van de Rome I-verordening. Dit artikellid bepaalt dat de overeenkomst gesloten door een natuurlijke persoon voor een gebruik dat als niet bedrijfs- of beroepsmatig kan worden beschouwd („de consument”) met een andere persoon die handelt in de uitoefening van zijn bedrijf of beroep („de verkoper”) in beginsel wordt beheerst door het recht van het land waar de consument zijn gewone verblijfplaats heeft. Onweersproken is dat [gedaagde] kwalificeert als een consument in de zin van deze bepaling en [Advocatenkantoor I] als verkoper. Anders dan [gedaagde] lijkt voor te staan, staat deze kwalificatie niet aan het maken van een afwijkende rechtskeuze in de weg. Wel bepaalt het tweede lid van artikel 6 van de Rome I-verordening dat zo’n rechtskeuze er niet toe mag leiden dat [gedaagde] als consument de bescherming verliest die hij geniet op grond van dwingendrechtelijke bepalingen van het recht van het land waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft, in dit geval dus Nederlands recht.
4.7.
De uitkomst is dat de overeenkomst en daarmee de rechtsverhouding tussen partijen door hun rechtskeuze wordt beheerst door Belgische recht, aangevuld met de bescherming die [gedaagde] als consument geniet op grond van dwingendrechtelijke bepalingen van Nederlands recht. Dat betekent dat de rechtbank de vorderingen van partijen moet beoordelen naar Belgisch recht, tenzij het Nederlands recht in voorkomend geval een voor [gedaagde] gunstigere regel dwingend voorschrijft.
De inhoudelijke beoordeling van de vorderingen over en weer
4.8.
De rechtbank komt nu toe aan de inhoudelijke beoordeling van de vorderingen in conventie en reconventie. Omdat deze vorderingen nauw met elkaar samenhangen, zullen deze hierna gezamenlijk worden besproken.
De kern van het geschil
4.9.
[Advocatenkantoor I] is een overeenkomst aangegaan met [gedaagde] en heeft uit dien hoofde juridische diensten voor hem verricht. Het geschil komt neer op de vraag of [gedaagde] voor die werkzaamheden moest en nog moet betalen. [Advocatenkantoor I] stelt dat dat zo is, [gedaagde] meent van niet.
4.10.
[gedaagde] stelt zich in de eerste plaats op het standpunt (I) dat hij de overeenkomst in verband met een gebrekkige uitvoering buitengerechtelijk heeft ontbonden, subsidiair (II) dat hij de overeenkomst in verband met een gebrekkige totstandkoming buitengerechtelijk heeft vernietigd, en meer subsidiair (III) dat [Advocatenkantoor I] , gelet op alle omstandigheden van het geval geen gebruikelijk of redelijk loon bij hem in rekening heeft gebracht. Om al deze redenen meent [gedaagde] dat hij (in conventie) niets meer aan [Advocatenkantoor I] is verschuldigd en dat hij (in reconventie) recht heeft op terugbetaling van het geld dat hij al aan [Advocatenkantoor I] had betaald.
4.11.
De rechtbank passeert het betoog van [Advocatenkantoor I] dat de verweren en de tegenvorderingen van [gedaagde] op voorhand al moeten worden verworpen en afgewezen, omdat [gedaagde] die niet aan de hand van het toepasselijke Belgische recht heeft onderbouwd, maar zich slechts heeft beperkt tot een onderbouwing naar Nederlands recht. Uit artikel 2 van Boek 10 BW volgt dat de regels van internationaal privaatrecht en het door die regels aangewezen recht – in dit geval dus Belgisch recht – door de rechter ambtshalve moeten worden toegepast.
Ontbinding van de overeenkomst wegens tekortkomingen van [Advocatenkantoor I]4.12. [gedaagde] stelt dat [Advocatenkantoor I] bij haar werkzaamheden toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst en dat de overeenkomst op 11 maart 2020 rechtsgeldig buitengerechtelijk is ontbonden. [Advocatenkantoor I] ziet dit anders en voert aan dat [gedaagde] de bevoegdheid tot ontbinding had verloren door niet, althans niet binnen een redelijke termijn over de vermeende tekortkomingen van [Advocatenkantoor I] te klagen. [gedaagde] spreekt dit tegen en wijst op de hiervoor onder 2.12.1 tot en met 2.12.3 geciteerde correspondentie.
4.13.
[Advocatenkantoor I] baseert de vermeende schending van de klachtplicht door [gedaagde] in de eerste plaats op artikel 3 van haar algemene voorwaarden. De rechtbank volgt [Advocatenkantoor I] hierin niet. [gedaagde] stelt met juistheid dat die algemene voorwaarden niet van toepassing zijn. Op grond van het Belgische recht is voor de toepasselijkheid van algemene voorwaarden (onder meer) een redelijke mogelijkheid tot kennisname van de algemene voorwaarden vereist. Die mogelijkheid wordt – naast de zichtbaarheid en de begrijpelijkheid van de algemene voorwaarden – bepaald door de beschikbaarheid van de algemene voorwaarden. Een enkele verwijzing naar de algemene voorwaarden, zonder dat deze volledig zijn weergegeven of overhandigd, is onvoldoende om deze te kunnen inroepen tegen de wederpartij. Dit is ook het geval wanneer de algemene voorwaarden alleen op een bepaalde plaats te raadplegen zijn, bijvoorbeeld op de griffie van een rechtbank of via internet, zoals in dit geval via de website van [Advocatenkantoor I] (zie 2.6 en 2.7). De toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van [Advocatenkantoor I] stuit dus af op de (te) beperkte mogelijkheid voor [gedaagde] om daarvan destijds kennis te nemen.
4.14. Daarnaast beroept [Advocatenkantoor I] zich op het Nederlandse artikel 6:89 BW. Hierin is de regel opgenomen dat de schuldeiser op een gebrek in de prestatie geen beroep meer kan doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken, bij de schuldenaar terzake heeft geprotesteerd. Echter, nu artikel 6:89 BW geen dwingend voorgeschreven voor [gedaagde] gunstiger regel omvat, mist dit Nederlandse wetsartikel hier toepassing (zie 4.7). Dat betekent dat het beroep van [Advocatenkantoor I] op een schending van de klachtplicht door [gedaagde] zal moeten worden beoordeeld naar Belgisch recht.
4.15.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [Advocatenkantoor I] toegelicht dat in de Belgische rechtspraak een klachtplicht is ontwikkeld voor consumenten. Naar Belgisch recht moet binnen een redelijke termijn tegen een factuur worden geprotesteerd. Dit geldt zowel voor een onderneming als voor een consument. Voor een onderneming is die redelijke termijn vastgesteld op circa twee weken tot maximaal een maand en voor een consument op maximaal een paar maanden. Er moet formeel worden geprotesteerd. Zo moet erin staan dat de factuur wordt betwist en waarom. Wanneer protest uitblijft, wordt de factuur beschouwd als stilzwijgend aanvaard, aldus nog steeds [Advocatenkantoor I] .
4.16.
Bij gebrek aan verwijzingen naar specifieke Belgische jurisprudentie en literatuur acht de rechtbank zich op dit moment over dit onderwerp nog onvoldoende voorgelicht. Daarom zal de rechtbank [Advocatenkantoor I] op de voet van artikel 22 Rv opdragen om, bijvoorbeeld aan de hand van een
legal opinion, nader toe te lichten wat de klachtplicht voor consumenten naar Belgisch recht inhoudt, in het algemeen en toegespitst op de onderhavige zaak, bij voorkeur gestaafd door verwijzingen naar relevante rechtspraak en literatuur die is aangehecht
(A). De zaak zal hiertoe naar de rol worden verwezen voor een akte aan de zijde van [Advocatenkantoor I] . [gedaagde] zal vervolgens bij antwoordakte hierop mogen reageren.
4.17.
Indien naar Belgisch recht een op [gedaagde] rustende klachtplicht kan worden vastgesteld, is vervolgens aan de orde of hij deze klachtplicht heeft geschonden. Is dat het geval, dan faalt op voorhand zijn beroep op ontbinding van de overeenkomst. Wanneer de vermeende klachtplicht voor [gedaagde] naar Belgisch recht niet kan worden vastgesteld, komt de rechtbank toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep op ontbinding. Daarover nu al het volgende.
4.18.
[gedaagde] stelt dat hij de overeenkomst met [Advocatenkantoor I] rechtsgeldig heeft ontbonden op de voet van de ontbindingsregeling zoals opgenomen in het Nederlandse Boek 6 BW. Voor deze Nederlandse ontbindingsregeling geldt dat daarin geen specifieke dwingendrechtelijke bepalingen ten gunste van [gedaagde] als consument zijn opgenomen. Daarom moet ook de vraag of [gedaagde] bevoegd was om de overeenkomst buitengerechtelijk te ontbinden naar Belgisch recht worden beoordeeld.
4.19.
Ook op dit punt acht de rechtbank zich nog onvoldoende voorgelicht. De rechtbank zal [gedaagde] dan ook op de voet van artikel 22 Rv opdragen om, bijvoorbeeld aan de hand van een
legal opinion, toe te lichten wat buitengerechtelijke ontbinding naar Belgisch recht inhoudt, in het algemeen en toegespitst op de onderhavige zaak, bij voorkeur gestaafd door verwijzingen naar relevante rechtspraak en literatuur die is aangehecht
(B). De zaak zal hiertoe naar de rol worden verwezen voor een akte aan de zijde van [gedaagde] . [Advocatenkantoor I] zal vervolgens bij antwoordakte hierop mogen reageren.
4.20.
Daarnaast beveelt de rechtbank [gedaagde] op de voet van artikel 22 Rv om de aan zijn productie 7 ten grondslag liggende facturen van de Nederlandse advocaten bij akte over te leggen
(C). Voor een goede beoordeling van het geschil acht de rechtbank deze stukken van belang. [Advocatenkantoor I] zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om bij antwoordakte (nader) te reageren op de in productie 7 verwoorde tekortkomingen van [Advocatenkantoor I] die volgens [gedaagde] de buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigen.
Vernietiging van de overeenkomst wegens misbruik van omstandigheden of dwaling
4.21.
Om proceseconomische redenen ziet de rechtbank aanleiding om, voor het geval dat vast komt te staan dat de overeenkomst niet rechtsgeldig is ontbonden, reeds nu in te gaan op het tweede (subsidiaire) verweer van [gedaagde] , te weten dat de overeenkomst met [Advocatenkantoor I] rechtsgeldig door hem is vernietigd vanwege wilsgebreken. [gedaagde] meent dat bij de totstandkoming van de overeenkomst (i) [Advocatenkantoor I] misbruik heeft gemaakt van zijn persoonlijke omstandigheden en (ii) hij de overeenkomst onder een verkeerde voorstelling van zaken is aangegaan.
4.22.
De rechtbank komt hierna tot het oordeel dat [gedaagde] tegenover de gemotiveerde betwisting door [Advocatenkantoor I] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat van de vermeende wilsgebreken sprake is geweest. De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op de bepalingen van Titel III, hoofdstuk I (’Voorafgaande bepalingen’) en hoofdstuk II (‘Voorwaarden die tot de geldigheid van de overeenkomsten vereist zijn’) van het Belgische Burgerlijk Wetboek (BBW), en voor zover nodig, naar Nederlands recht op artikel 3:44 lid 4 BW en artikel 6:228 BW.
ad (i)4.22.1. [gedaagde] stelt dat [Advocatenkantoor I] , door zelf een overeenkomst tot juridische dienstverlening met [gedaagde] aan te gaan in plaats van hem door te verwijzen naar een voor de behandeling van de ontslagzaak noodzakelijke Nederlandse advocaat, misbruik heeft gemaakt van zijn kwetsbare en afhankelijke positie ten tijde van zijn ontslag. [gedaagde] verkeerde na de ontslagaanzegging in december 2013 naar eigen zeggen in ‘shock’. Verondersteld dat dat inderdaad toen het geval was – een diagnose van een arts, psychiater of psycholoog is door [gedaagde] niet overgelegd – is daarmee echter nog niets gezegd over [gedaagde] ’s geestestoestand toen hij weken later, in februari 2014, de overeenkomst met [Advocatenkantoor I] aanging. Volgens [Advocatenkantoor I] was [gedaagde] medio februari 2014 emotioneel voldoende in staat om zijn wil met betrekking tot haar inschakeling als advocaat in de ontslagprocedure te kunnen vormen. Concrete aanwijzingen voor het tegendeel zijn gesteld noch gebleken. Daar komt bij dat [gedaagde] , indien hij daadwerkelijk meende dat hij door misbruik van zijn geestestoestand ertoe was aangezet om de overeenkomst aan te gaan, voortdurend in de gelegenheid is geweest om over te stappen naar een andere advocaat (‘
Either party may terminate the involvement of our law firm in the assignment at stake at any time for any reason by written notice’) maar dat hij dat nimmer heeft gedaan. Dat sprake is geweest van de door [gedaagde] bedoelde bijzondere persoonlijke omstandigheden, kan daarom niet worden vastgesteld. Laat staan dat [Advocatenkantoor I] die omstandigheden heeft gebruikt om hem ertoe te bewegen een (voor hem nadelige) overeenkomst aan te gaan.
ad (ii)4.22.2. [gedaagde] stelt verder dat hij ten tijde van de ondertekening van de overeenkomst niet of onjuist door [Advocatenkantoor I] was geïnformeerd over (de consequenties van) de te volgen werkwijze, meer in het bijzonder de begeleiding van [Advocatenkantoor I] naast de inschakeling van een Nederlandse advocaat. De rechtbank stelt echter vast dat in de e-mail van [Advocatenkantoor I] van 10 februari 2014 die werkwijze in duidelijke bewoordingen aan [gedaagde] is meegedeeld (‘
In any event, notwithstanding the possible assistance from other legal counsels abroad, we will always continue acting as the dominus litis staying on top of this assignment.’). Mocht die werkwijze niettemin voor [gedaagde] onduidelijk zijn geweest, dan had het naar het oordeel van de rechtbank in de rede gelegen dat hij zich door [Advocatenkantoor I] op dit punt nader had laten informeren. Uit niets blijkt dat [gedaagde] dit heeft gedaan. Integendeel, enige dagen later heeft [gedaagde] zonder voorbehoud de
engagement letterondertekend, waarin hij in dezelfde bewoordingen nogmaals op die werkwijze is gewezen en waarbij uitdrukkelijk is vermeld dat hij met ondertekening geacht wordt die te accepteren (zie 2.6). Daarnaast geldt ook voor de gevolgde werkwijze dat [gedaagde] hierin kennelijk geen aanleiding heeft gevonden om de dienstverlening door [Advocatenkantoor I] voortijdig te beëindigen. Bijkomende feiten en omstandigheden waaruit kan volgen dat [gedaagde] ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst in een verkeerde voorstelling van zaken heeft verkeerd, zijn niet gesteld of gebleken.
4.22.3.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] voor wat betreft de vermeende wilsgebreken niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. Aan bewijslevering wordt daarom niet toegekomen. Het tweede, subsidiaire verweer van [gedaagde] stuit dus af op een gebrek aan voldoende feitelijke onderbouwing.
Gebruikelijk of redelijk loon4.23. Om proceseconomische redenen ziet de rechtbank tevens aanleiding om in te gaan op de meer subsidiaire stellingname van [gedaagde] , te wetendat [Advocatenkantoor I] geen gebruikelijk of redelijk loon bij hem in rekening heeft gebracht en dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat voor de werkzaamheden nog honorarium betaald zou moeten worden. [gedaagde] meent dat het bedrag dat hij al aan [Advocatenkantoor I] heeft betaald ruimschoots voldoende is geweest.
4.24.
Anders dan [gedaagde] meent, komt hem in elk geval geen beroep toe op het Nederlandse artikel 7:405 BW. Het eerste lid van dit wetartikel bepaalt dat indien de overeenkomst door de opdrachtnemer in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf is aangegaan, de opdrachtgever hem loon is verschuldigd. Indien loon is verschuldigd doch de hoogte niet door partijen is bepaald, is de opdrachtgever het op de gebruikelijke wijze berekende loon of, bij gebreke daarvan, een redelijk loon verschuldigd, aldus het tweede lid. Artikel 7:405 BW mist hier toepassing, omdat de hoogte van het loon in dit geval door partijen is bepaald. [gedaagde] heeft met [Advocatenkantoor I] immers specifieke uurloonafspraken gemaakt die in de overeenkomst uitdrukkelijk zijn vastgelegd. Naar Nederlands recht heeft [Advocatenkantoor I] dus in beginsel gewoon recht op het overeengekomen loon.
4.25.
Echter, ook dit geschilpunt moet primair naar Belgisch worden beoordeeld. Op dit punt acht de rechtbank zich evenmin onvoldoende voorgelicht. De rechtbank zal [gedaagde] daarom op de voet van artikel 22 Rv opdragen om in de eerder genoemde
legal opinionook zijn stellingname met betrekking tot (de hoogte van) het aan [Advocatenkantoor I] verschuldigde loon aan de hand van Belgisch recht nader toe te lichten, in het algemeen en toegespitst op de onderhavige zaak, bij voorkeur gestaafd door verwijzingen naar relevante rechtspraak en literatuur die is aangehecht
(D). De zaak zal hiertoe naar de rol worden verwezen voor een akte aan de zijde van [gedaagde] . [Advocatenkantoor I] zal vervolgens bij antwoordakte hierop mogen reageren.
De nevenvorderingen
4.26.
[gedaagde] heeft de door [Advocatenkantoor I] opgevoerde buitengerechtelijke werkzaamheden op zichzelf niet betwist. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en dat die een vergoeding van de daarmee gepaard gaande kosten rechtvaardigen.
4.27.
De buitengerechtelijke incassokosten dienen met toepassing van de Rome I-verordening naar de in België geldende wettelijke bepalingen te worden beoordeeld. Ook op dit punt heeft de rechtbank behoefte aan nadere voorlichting door partijen. Partijen zullen daarom op de voet van artikel 22 Rv worden opgedragen om zich in hun aktewisseling ook gemotiveerd uit te laten over de vaststelling van de toewijsbare buitengerechtelijke incassokosten naar Belgisch recht
(E).
Afrondend
4.28.
Iedere verdere beslissing in conventie en in reconventie zal worden aangehouden.
4.29.
Tot slot: in dit tussenvonnis zijn op belangrijke punten beslissingen gegeven. De rechtbank geeft partijen uitdrukkelijk in overweging – gelet op de met voortprocederen gemoeide tijd en kosten en het eventuele nog te volgen traject na de verdere aktewisseling – te bezien of een minnelijke regeling niet de voorkeur verdient boven verder procederen in deze zaak.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie en in reconventie5.1. verwijst de zaak naar de rol van
woensdag 19 januari 2022voor een akte aan de zijde van [Advocatenkantoor I] als bedoeld onder de punten
(A)en
(E)en voor een akte aan de zijde van [gedaagde] als bedoeld onder de punten
(B), (C), (D)en
(E), waarna de zaak naar de rol van
woensdag 16 februari 2022wordt verwezen voor de daaropvolgende antwoordaktes over en weer over de punten
(A),
(B),
(C)en
(D);
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L. Harmsen en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2021. [5]

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.
2.Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst.
3.ECLI:EU:C:2016:612.
4.Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten.
5.type: 2408