In deze zaak heeft eiseres, een Oezbeekse vrouw, beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin haar aanvraag voor een verblijfsvergunning op grond van gezinsleven is afgewezen. De rechtbank heeft op 2 december 2021 uitspraak gedaan in deze zaak, die werd behandeld in Middelburg. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht, wat door de rechtbank is toegewezen. De aanvraag voor de verblijfsvergunning was ingediend op 27 maart 2019, maar werd in het primaire besluit van 14 januari 2020 afgewezen. Eiseres heeft in haar beroepsgronden aangevoerd dat zij ten onrechte niet is gehoord en dat haar belangen niet voldoende zijn meegewogen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen aanvullende gronden van beroep zijn ingediend en dat verweerder gemotiveerd is ingegaan op de argumenten van eiseres in de bezwaarfase. De rechtbank oordeelt dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen afzien van het horen van eiseres, aangezien zij voldoende gelegenheid heeft gehad om haar belangen naar voren te brengen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond.