Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[naam verzoekster], verzoekster,
[naam kind],
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 december 2021 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, dat op 2 december 2020 is genomen, betreft de afwijzing van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan de verzoekster. De verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard door de staatssecretaris. Hierop heeft de verzoekster beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat het beroep schorsende werking zou krijgen.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak gedaan zonder zitting. In de overwegingen van de uitspraak wordt verwezen naar een eerdere uitspraak in een andere zaak (AWB 20/8972), waarin het beroep van de verzoekster ongegrond is verklaard. Gezien deze eerdere uitspraak heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening als kennelijk ongegrond afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, in aanwezigheid van griffier mr. N.M.L. van der Kammen, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.