ECLI:NL:RBDHA:2021:13515

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2021
Publicatiedatum
8 december 2021
Zaaknummer
NL21.15089
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag op basis van Dublinverordening en procesbelang

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, aangeduid als MOB. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting van 22 oktober 2021. De gemachtigde van eiser heeft aangegeven dat hij sinds de opheffing van de bewaring op 8 oktober 2021 geen contact meer heeft gehad met eiser, die met onbekende bestemming is vertrokken.

De rechtbank heeft ambtshalve onderzocht of eiser nog procesbelang heeft bij het beroep. Gezien de omstandigheden, waaronder het vertrek van eiser zonder contact met zijn gemachtigde, concludeert de rechtbank dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Hierdoor heeft eiser geen rechtens te beschermen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. De rechtbank heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, in aanwezigheid van griffier mr. N.H. de Zeeuw, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL21.15089
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser V-nummer: [v-nummer eiser]

(gemachtigde: mr. P.H. Hillen), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

Procesverloop

Bij besluit van 22 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 22 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiser is, met bericht voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw.1 Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.2 In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard.
2. De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij het beroep. In zijn bericht van 21 oktober 2021 heeft verweerder meegedeeld dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. Bij bericht van 21 oktober 2021 heeft de gemachtigde van eiser verklaard dat hij sinds de opheffing van de bewaring op 8 oktober 2021 geen contact meer heeft gehad met eiser.
1. Vreemdelingenwet 2000.
2 Verordening (EU) nr. 604/2013.
3. Als een vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken zonder contact te onderhouden met zijn gemachtigde, moet worden geconcludeerd dat hij kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming hier te lande. In dat geval heeft de vreemdeling geen rechtens te beschermen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het ingestelde beroep.3
4. Gezien de hiervoor genoemde omstandigheden zijn er geen aanknopingspunten voor de conclusie dat eiser (nog steeds) prijs stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming hier te lande. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
5. Gelet op het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr.
N.H. de Zeeuw, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
3 Zie uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:183.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Documentcode: DSR18024002

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.