In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. C.H.H.P.M. Kelderman, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 oktober 2021 behandeld, waarbij verzoeker aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. P.R. Klaver. Tijdens de zitting is het verzoek om voorlopige voorziening samen met een andere zaak behandeld. De rechtbank heeft in de bodemzaak, die onder zaaknummer NL20.7821 viel, het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd.
Op basis van de uitkomst van de bodemzaak heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Tevens heeft de voorzieningenrechter de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 748,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.