ECLI:NL:RBDHA:2021:13585

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2021
Publicatiedatum
9 december 2021
Zaaknummer
NL21.16736
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Gambiaan wegens kennelijk ongegronde gronden en zorgvuldigheidsgebrek in procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 december 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Gambiaan, een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat eiser geen relevante feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die verband houden met vluchtelingschap of schending van artikel 3 van het EVRM. Eiser heeft verklaard dat hij in Gambia geen problemen heeft ondervonden en geen problemen verwacht bij terugkeer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris onzorgvuldig heeft gehandeld door geen medisch onderzoek aan eiser aan te bieden voorafgaand aan het gehoor, maar heeft dit zorgvuldigheidsgebrek gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Awb, omdat eiser niet benadeeld is door het ontbreken van dit onderzoek.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat eiser geen relevante asielmotieven heeft aangevoerd. Eiser heeft herhaaldelijk verklaard dat hij geen problemen verwacht bij terugkeer naar Gambia en dat hij bekend is met de strafbaarstelling van desertie, maar dat hij geen problemen heeft gezien bij anderen die na desertie zijn teruggekeerd. De rechtbank concludeert dat er geen reëel risico is op ernstige schade bij terugkeer naar Gambia, en dat de aanvraag terecht is afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de staatssecretaris wel veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 748,=.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week na bekendmaking hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.16736

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. J. van Veelen-de Hoop),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

ProcesverloopBij besluit van 19 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.16737, op 19 november 2021 in Breda op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geb. datum] 1997 en van Gambiaanse nationaliteit te zijn.
Eiser heeft ten aanzien van zijn asielrelaas verklaard dat hij in Gambia geen problemen heeft ondervonden en dat hij ook niet verwacht om bij terugkeer naar Gambia problemen te krijgen. Hij heeft verklaard dat hij in Gambia bij de marine werkte. Verder heeft hij verklaard dat hij op een dag met zijn collega’s aan het praten was en dat een van zijn collega’s toen zei dat hij naar Europa wilde afreizen. Eiser heeft verklaard dat hij toen dacht: “Dat wil ik ook.”. Hij heeft verklaard daarna Gambia te hebben verlaten.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] , omdat eiser geen feiten of omstandigheden aan de orde heeft gesteld die in verband staan met vluchtelingschap dan wel artikel 3 van het EVRM [2] . Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser op basis van zijn verklaringen niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
3. Eiser stelt dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door hem voorafgaand aan het gehoor niet een medisch onderzoek te laten ondergaan.
Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder in het bestreden besluit heeft miskend dat er bij terugkeer een reëel risico tot schending van artikel 3 EVRM bestaat vanwege desertie, aangezien vast staat dat er een gevangenisstraf op desertie staat en geloofwaardig is geacht dat eiser is gedeserteerd. Volgens eiser kan niet worden gesteld dat hij alleen aangelegenheden aan de orde heeft gesteld die niet ter zake doen.
4.1
In artikel 3.109, vijfde lid, eerste volzin, van het Vb [3] is bepaald dat de vreemdeling een medisch onderzoek wordt aangeboden. Uit Werkinstructie 2021/12 ‘Medische problematiek en horen en beslissen in de asielprocedure’ volgt dat niet standaard een medisch advies wordt gevraagd. Verweerder heeft echter ter zitting toegelicht dat het bij procedures als deze wel gebruikelijk is om medisch advies te vragen en dat dat in dit geval dus ook eigenlijk had gemoeten.
4.2
In zoverre moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid.
4.3
De rechtbank stelt vast dat de gehoormedewerker van verweerder voorafgaand aan het nader gehoor op 12 oktober 2021 heeft opgemerkt dat er geen medisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Na deze opmerking van de gehoormedewerker heeft eiser verklaard dat dat klopt, maar dat hij zich wel goed voelt [4] . Vervolgens heeft hij op de vraag van de gehoormedewerker, of hij het goed zou vinden om het gehoor vandaag te doen ondanks dat er geen medisch advies is, geantwoord: “Ja, ik vind het prima.”. Uit het rapport van het nader gehoor blijkt verder dat de gehoormedewerker tijdens de pauze contact heeft gezocht met de gemachtigde van eiser, waarop de gemachtigde heeft gezegd dat eiser last zou hebben van stress. De gehoormedewerker heeft eiser vervolgens gevraagd of dat klopt. Eiser heeft daarop verklaard dat dat klopt, maar dat het “vandaag wel gaat” en dat hij zich goed genoeg voelt om het gehoor voort te zetten [5] . Aan het einde van het gehoor heeft eiser aangegeven: “Ik wil u ontzettend bedanken. Ik was niet bang. U hebt me gerustgesteld, u en de tolk. Ik voelde me er goed bij.” [6] . Verweerder heeft daaruit kunnen afleiden dat er bij eiser geen sprake was van een zodanig stressniveau waardoor hij niet in staat zou zijn het gehoor te laten plaatsvinden. Dat leidt de rechtbank tot de conclusie dat eiser door het niet laten plaatsvinden van een medisch onderzoek voorafgaand aan het nader gehoor niet is benadeeld.
4.4
De rechtbank passeert daarom het geconstateerde zorgvuldigheidsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb [7] .
5.1
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht vastgesteld dat eiser, naast zijn identiteit, nationaliteit en land van herkomst, geen relevante asielmotieven heeft aangevoerd in het gehoor. De rechtbank stelt vast dat eiser in het nader gehoor meerdere malen heeft verklaard dat hij geen problemen in Gambia heeft ondervonden [8] en ook dat hij verwacht bij terugkeer geen problemen te krijgen [9] . De gehoormedewerker heeft tijdens het nader gehoor ook de ‘[naam strijdkracht]’ aan de orde gesteld, waarop eiser heeft verklaard daarmee bekend te zijn en dat hij er ook van op de hoogte is dat daarin strafbepalingen staan voor desertie. Op de vraag van de gehoormedewerker, waarom eiser denkt geen problemen te krijgen als hij teruggaat naar Gambia, heeft eiser geantwoord: “Een paar jaar geleden hebben we een nieuwe president gekregen en die heeft gezegd dat iedereen terug kan komen naar Gambia en geen straf zal krijgen. Ik vertelde al dat ik mensen heb gezien die terugkeerden en niet zijn opgepakt.” [10] .
5.2
Verweerder heeft kennisgenomen van wat er in de zienswijze is aangevoerd over de strafbaarstelling van desertie en de gevangenisomstandigheden in Gambia en heeft naar aanleiding daarvan in het bestreden besluit beoordeeld of er, ondanks dat eiser zelf geen problemen verwacht bij terugkeer, redenen zijn om aan te nemen dat er bij terugkeer een reëel risico is op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Van een dergelijk risico is verweerder niet gebleken, en hij heeft daarover het volgende overwogen.
 Verweerder bevestigt dat desertie strafbaar is in Gambia, maar heeft daaraan toegevoegd dat dat niet betekent dat een straf ook daadwerkelijk zal worden opgelegd.
 Eiser heeft zelf verklaard geen problemen te verwachten bij terugkeer.
 Eiser heeft verklaard mensen te kennen die geen problemen hebben ondervonden bij terugkeer na desertie.
 In 2019 zijn twee generaals, die tijdens het regime van [naam regime] zijn gedeserteerd, vrijgesproken van desertie.
Op basis daarvan heeft verweerder het aannemelijk geacht dat coulant wordt omgegaan met mensen die na desertie terugkeren.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het voorgaande voldoende heeft gemotiveerd dat er geen reden is om aan te nemen dat er bij terugkeer naar Gambia een reëel risico is op ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, sub b, van de Vw in combinatie met artikel 3 van het EVRM. De enkele stelling van eiser in beroep dat er een gevangenisstraf staat op desertie en dat de gevangenisomstandigheden in Gambia slecht zijn is onvoldoende concreet om van een ‘reëel risico’ te spreken.
6. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Vanwege het geconstateerde zorgvuldigheidsgebrek zal de rechtbank verweerder wel veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,= (1 punt voor het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,= en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 748,= (zevenhonderdachtenveertig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, en bekendgemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden
3.Vreemdelingenbesluit 2000
4.pagina 2 van 13 rapport nader gehoor
5.pagina 8 van 13 rapport nader gehoor
6.pagina 13 van 13 rapport nader gehoor
7.Algemene wet bestuursrecht
8.o.a. p. 9 van 13 rapport nader gehoor
9.p. 11 van 13 rapport nader gehoor
10.p. 12 van 13 rapport nader gehoor