ECLI:NL:RBDHA:2021:13585
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag Gambiaan wegens kennelijk ongegronde gronden en zorgvuldigheidsgebrek in procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 december 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Gambiaan, een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat eiser geen relevante feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die verband houden met vluchtelingschap of schending van artikel 3 van het EVRM. Eiser heeft verklaard dat hij in Gambia geen problemen heeft ondervonden en geen problemen verwacht bij terugkeer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris onzorgvuldig heeft gehandeld door geen medisch onderzoek aan eiser aan te bieden voorafgaand aan het gehoor, maar heeft dit zorgvuldigheidsgebrek gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Awb, omdat eiser niet benadeeld is door het ontbreken van dit onderzoek.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat eiser geen relevante asielmotieven heeft aangevoerd. Eiser heeft herhaaldelijk verklaard dat hij geen problemen verwacht bij terugkeer naar Gambia en dat hij bekend is met de strafbaarstelling van desertie, maar dat hij geen problemen heeft gezien bij anderen die na desertie zijn teruggekeerd. De rechtbank concludeert dat er geen reëel risico is op ernstige schade bij terugkeer naar Gambia, en dat de aanvraag terecht is afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de staatssecretaris wel veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 748,=.
De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week na bekendmaking hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.