ECLI:NL:RBDHA:2021:13613

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2021
Publicatiedatum
9 december 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2909
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslagaanvraag van een reservist bij het Commando Landstrijdkrachten en de vergewisplicht

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een reservist bij het Commando Landstrijdkrachten, en de minister van Defensie. Eiser had op 10 november 2020 een ontslagaanvraag ingediend na een gesprek waarin hij zich geïntimideerd voelde. De minister verleende hem eervol ontslag, maar verklaarde later het bezwaar van eiser ongegrond. Eiser stelde dat hij onder druk was gezet en dat zijn ontslagaanvraag niet uit vrije wil was gedaan. De rechtbank oordeelde dat de minister de vergewisplicht niet had nageleefd, omdat er onvoldoende gelegenheid was geboden aan eiser om een weloverwogen beslissing te nemen. Ondanks dit verzuim besloot de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, omdat aannemelijk was dat eiser zijn ontslagaanvraag niet zou hebben ingetrokken, zelfs als de vergewisplicht was nageleefd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar handhaafde de rechtsgevolgen, waardoor het ontslag van eiser in stand bleef. Tevens werd de minister opgedragen het griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/2909

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
de minister van Defensie, voorheen de staatssecretaris van Defensie, verweerder,
(gemachtigde: mr. P.M. van der Weijden)

Procesverloop

Bij besluit van 19 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser op diens verzoek eervol ontslag als reservist verleend.
Bij besluit van 12 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2021 middels een videoverbinding. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Aan de zijde van verweerder is tevens verschenen luitenant ter zee der eerste klasse [A] .

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser was als militair aangesteld bij het reservepersoneel van het Commando Landstrijdkrachten en deed mee aan het Defensity College-programma (DC-programma).
1.1
Op 5 november 2020 heeft eiser een gesprek gehad met de adjudant en de DC-programmamanager. Eiser heeft naar aanleiding van dit gesprek op 10 november 2020 een ontslagaanvraag ingediend.
1.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder overeenkomstig de aanvraag van eiser beslist en hem eervol ontslag verleend.
1.3
Op 14 december 2020 heeft eiser een rekest ingediend om weer als reservist bij het Commando Landstrijdkrachten aangesteld te worden. Naar aanleiding van dit rekest heeft op 5 februari 2021 een gesprek plaatsgevonden met eiser. Op basis van dit gesprek is geconcludeerd dat er geen aanleiding is eiser terug in dienst te nemen en is het rekest van eiser bij het bestreden besluit afgewezen.
1.4
Bij brief van 25 maart 2021 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft dit bezwaarschrift doorgestuurd naar de rechtbank om als beroepschrift behandeld te worden.
Wat vinden partijen in beroep?
2. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en heeft daar, kort samengevat en zakelijk weergegeven, het volgende tegen aangevoerd.
Eiser heeft zich tijdens het gesprek van 5 november 2020 geïntimideerd en overweldigd gevoeld door de wijze waarop hij door zijn gesprekspartners is bejegend. Het gesprek kwam voor hem op een onverwacht moment en hij wist van te voren niet waar het over zou gaan. Eiser stelt dat hij er tijdens dit gesprek van is beschuldigd dat hij eerder gemaakte afspraken met betrekking tot het afleggen van de Defensie conditieproef (DCP) en de militaire basisvaardigheden (MBV) niet zou zijn nagekomen. Daarom zou eiser een onbetrouwbare partner zijn en verwijderd worden uit het pilotprogramma bij de politie, waar hij zich voor had opgegeven. Eiser heeft tijdens het gesprek de indruk gekregen niet langer welkom te zijn bij het DC-programma en heeft vervolgens vanuit onmacht zijn ontslagaanvraag ingediend.
Ongeveer twee weken na het indienen van zijn ontslagaanvraag, toen eiser weer helder na kon denken, is hij tot het inzicht gekomen dat hem tijdens het gesprek van 5 november 2020 onwaarheden zijn verteld en dat hij zich wel degelijk aan de gemaakte afspraken over het afleggen van de DCP en de MBV heeft gehouden. Daarom heeft eiser op 14 december 2020 het rekest om opnieuw aangesteld te worden ingediend.
Eiser stelt dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel, omdat voor hem niet duidelijk was dat zijn rekest van 14 december 2020 als bezwaarschrift aangemerkt zou worden. Daarnaast is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd, omdat de afwijzingsgrond niet terug te vinden is in de tekst. Ook heeft de voormalige lijnmanager van eiser geadviseerd hem weer terug in dienst te nemen, maar uit het bestreden besluit blijkt niet dat rekening is gehouden met dit advies.
Het bestreden besluit is genomen door iemand die daar niet toe is gemandateerd en die tevens het primaire besluit heeft genomen.
De verwijdering uit het pilotprogramma bij de politie is onevenredig aan het niet nakomen van afspraken met betrekking tot de MBV en de DCP.
Het bestreden besluit is in strijd met de gedragscode van Defensie.
3. In het verweerschrift heeft verweerder gemotiveerd verweer gevoerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bezwaarschrift van eiser terecht heeft doorgezonden naar de rechtbank ter behandeling als beroepschrift, omdat het rekest van eiser van 14 december 2020 binnen de bezwaartermijn van het primaire besluit is ingediend en uit dit rekest blijkt dat eiser het primaire besluit herroepen had willen zien. Het bestreden besluit dient daarom aangemerkt te worden als een beslissing op een bezwaarschrift. Dit is door eiser ook niet bestreden.
4.2
De rechtbank volgt het betoog van eiser dat het bestreden besluit zonder toereikend mandaat is genomen, maar ziet aanleiding dit verzuim te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het bestreden besluit in beroep door verweerder is bekrachtigd en eiser hierdoor niet is benadeeld.
5. De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat eiser met de door hem op 10 november 2020 ondertekende en ingestuurde ontheffingsverklaring beoogd heeft om een verzoek om ontslag in te dienen. Er is derhalve sprake van een onmiskenbare en ondubbelzinnige wilsuiting van eiser dat hij ontslag wenste te nemen. [1]
5.1
Voorst geldt als voorwaarde voor een rechtsgeldig ontslag op verzoek, dat het verzoek om ontslag geheel uit vrije wil en in volledige vrijheid gedaan moet zijn. Een ambtenaar kan niet geacht worden zijn functie te hebben prijsgegeven door handelen dat onder druk, in een dwangpositie is geschied. [2] De rechtbank zal de grond van eiser dat hij naar aanleiding van het gesprek van 5 november 2020 geen andere mogelijkheid meer had dan een ontslagaanvraag in te dienen in dat kader beoordelen.
5.2
Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting heeft de rechtbank, kort samengevat en zakelijk weergegeven, het volgende beeld van het gesprek van 5 november 2020 gekregen. De adjudant heeft eiser aangesproken op het feit dat hij eerder gemaakte afspraken over het afleggen van de DCP en de MBV niet zou zijn nagekomen. De DC-programmamanager heeft aangekaart hoe het DC-programma voor eiser per 1 januari 2021 het beste weer opgestart zou kunnen worden, omdat eiser op dat moment een onderbreking van zijn studie en het DC-programma had, welke hij heeft opgevuld met een burgeraanstelling bij Defensie. Daarbij heeft de DC-programmanager aangegeven dat hij de politiepilot op dat moment niet passend vond voor eiser en dat eiser hier niet aan deel zou mogen nemen. Reden daarvoor was dat Defensity College de lijn hanteert dat DC-ers, die tijdelijk minder actief zijn geweest, eerst een werkplek met een laag afbreukrisico krijgen, zodat zij zowel de studie als het werkstudentschap weer goed op kunnen pakken. Eiser heeft hierop het voornemen uitgesproken een ontslagaanvraag in te dienen. Zijn gesprekspartners hebben aangegeven dat dat niet hun bedoeling was en hebben eiser geadviseerd daar in het weekend over na te denken, waarbij de DC-programmamanager aan heeft geboden daar in het weekend nog telefonisch contact over te hebben. Eiser heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Op 9 november 2020, na het weekend, heeft de adjudant telefonisch contact gezocht met eiser, waarbij eiser desgevraagd heeft aangegeven dat hij bij zijn voornemen een ontslagaanvraag in te dienen blijft.
5.3
Dat de toonzetting van de adjudant tijdens het gesprek van 5 november 2020 kortaf en beschuldigend geweest kan zijn, is door verweerder ter zitting onderkend. De rechtbank is echter niet gebleken dat eiser zodanig onder druk is gezet of in een dwangpositie is komen te verkeren dat hij geen andere keus had dan een ontslagaanvraag in te dienen. De stellingen van eiser dat het gesprek op een ongelukkig moment kwam en dat hij achteraf tot het inzicht is gekomen dat hij zich wel aan de gemaakte afspraken over de DCP en de MBV heeft gehouden, maken dat, wat daar ook van zij, niet anders. De rechtbank betrekt daarbij dat voldoende is gebleken dat het doel van het gesprek was om met eiser te bespreken hoe het DC-programma het beste weer opgestart kon worden. Hieruit blijkt de intentie van verweerder het dienstverband met eiser voort te zetten. Dat eiser op dat moment niet mee mocht doen aan de politiepilot doet daar niet aan af. Aan eiser is uitgelegd dat deelname aan die pilot op dat moment vanwege het belang van het goed heropstarten van het DC-programma niet passend werd gevonden. Ook uit het feit dat de gesprekspartners eiser hebben geadviseerd in het weekend na te denken over zijn voornemen ontslag te nemen, dat zij hebben aangeboden in het weekend telefonisch contact te hebben en dat zij na het weekend telefonisch contact met eiser hebben gezocht, blijkt de intentie van verweerder het dienstverband voort te zetten. Tegen deze achtergrond kan de rechtbank de stelling van eiser dat hij zich na het gesprek niet langer welkom voelde bij het DC-programma, niet plaatsen. De rechtbank acht het daarom niet aannemelijk dat eiser zodanig onder druk is gezet of in een dwangpositie is komen te verkeren dat hij geen andere mogelijkheid meer heeft kunnen zien dan een ontslagaanvraag in te dienen.
6.1
De rechtbank overweegt verder dat verweerder volgens de rechtspraak van de hoogste ambtenarenrechter verplicht is om, alvorens op de ontslagaanvraag te beslissen, zich ervan te vergewissen of eiser zich ten volle bewust was van zijn (rechts)positie, of hij zijn aanvraag wenste te handhaven en of hij voldoende gelegenheid heeft gehad tot een afgewogen beslissing te komen (de vergewisplicht). [3] Met enkel het aanbod om in het weekend telefonisch contact te hebben en het telefoongesprek van 9 november 2020, heeft verweerder niet aan de vergewisplicht voldaan. Het had op de weg van verweerder gelegen om, nadat eiser zijn ontslagaanvraag op 10 november 2020 daadwerkelijk had ingediend, nogmaals met eiser in gesprek te gaan om na te gaan of eiser een afgewogen beslissing had genomen. Gelet hierop komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet echter redenen om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat genoegzaam aannemelijk is dat een nader gesprek in het kader van de vergewisplicht niet tot intrekking van de ontslagaanvraag door eiser zou hebben geleid. Uit het verslag van het gesprek van 5 februari 2021, zoals dat in het bestreden besluit is opgenomen, blijkt niet dat eiser met zijn rekest van 14 december 2020 onvoorwaardelijk terug wilde komen op zijn ontslagaanvraag, maar dat hij meende dat hij tijdens het gesprek van 5 november 2020 onheus is bejegend en dat dit de aanleiding van zijn ontslagaanvraag is geweest. Hierbij heeft eiser desgevraagd de verwachting uitgesproken dat hij alsnog deel mag nemen aan de politiepilot en dat hij excuses op zijn plaats vond. In beroep heeft eiser gepersisteerd in zijn stellingen dat hij tijdens het gesprek van 5 november 2020 onterecht is beschuldigd en dat hij geen andere keus had dan ontslag nemen, welke stellingen de rechtbank, zoals hiervoor overwogen, niet volgt. Ook ter zitting heeft eiser de vraag van de rechtbank of hij spijt heeft van zijn ontslagaanvraag niet bevestigend beantwoord, maar in plaats daarvan wederom benadrukt dat hij tijdens het gesprek van 5 november 2020 onheus is bejegend en dat het ontslagbesluit hier een resultaat van is. Nu voor de rechtbank voldoende vaststaat dat eiser bij naleving van de vergewisplicht zijn ontslagaanvraag niet zou hebben ingetrokken, ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
7. Voor het overige is de rechtbank niet gebleken dat sprake is van strijd met het zorgvuldigheids- of motiveringsbeginsel. Hetgeen eiser in dit kader heeft aangevoerd kan hem daarom dan ook niet baten. Het betoog van eiser dat de verwijdering uit politiepilot onevenredig is in verhouding tot het niet nakomen van afspraken, behoeft geen bespreking, omdat deze verwijdering geen deel uitmaakt van het bestreden besluit. Tot slot valt niet in te zien waarom het bestreden besluit in strijd zou zijn met de gedragscode Defensie, omdat eiser deze stelling niet nader heeft onderbouwd.
8. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder overeenkomstig de ontslagaanvraag van eiser mocht beslissen.
9. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Dit betekent dat het ontslag van eiser in stand blijft. Wel moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van €181,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F. Janmaat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 december 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 6 mei 2010 ECLI:CRVB:2010:BM6007
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 17 februari 2005 ECLI:CRVB:2005:AS8264
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 14 februari 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:482).