15.45uur afgerond. De kantoorgenoot van mr. Stoop is aan het eind van de middag gebeld door de vreemdelingenpolitie. De kantoorgenoot van mr. Stoop heeft toen meegedeeld dat hij het gehoor niet heeft kunnen bijwonen.
6. Op basis van deze gang van zaken komt de rechtbank tot het volgende oordeel. Door middel van de piketmelding van 13.00 uur heeft verweerder aan mr. Stoop van de voorgenomen inbewaringstelling van eiser in kennis gesteld. De vreemdelingenpolitie heeft niet onjuist of onredelijk gehandeld door niet direct contact op te nemen met mr. Stoop. Dit volgt uit paragraaf A5/6.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
Doordat verweerder gebruik heeft gemaakt van de piketcentrale, komt de handelwijze van de piketcentrale voor risico van verweerder. Dit betekent dat de door verweerder gehanteerde wachttijd van twee uur is ingegaan om 13.45 uur. Dit is namelijk het moment waarop het kantoor van mr. Stoop de piketmelding heeft ontvangen. Desondanks heeft de vreemdelingenpolitie al om 15.15 uur en buiten de aanwezigheid van een advocaat een aanvang gemaakt met het gehoor van eiser. De wachttijd van twee uur was op dat moment nog niet verstreken. Dit leidt tot een schending in het voortraject. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser echter niet aannemelijk gemaakt dat hij door deze schending in doorslaggevende mate in zijn belangen is geschaad. Hiertoe geldt dat (de kantoorgenoot
2 Dossierstuk 17.
van) mr. Stoop tot 15.45 uur de gelegenheid heeft gehad om contact op te nemen met de vreemdelingenpolitie om een afspraak te maken voor het bijwonen van gehoor van eiser. Van deze gelegenheid heeft (de kantoorgenoot van) mr. Stoop geen gebruik gemaakt.
Evenmin heeft de kantoorgenoot van mr. Stoop zich gedurende de wachttijd én nadien fysiek gemeld om het gehoor bij te wonen. Achteraf gereconstrueerd zou het gehoor van eiser in die middag hoe dan ook zonder een advocaat hebben plaatsgevonden. Dus óók wanneer de vreemdelingenpolitie, zoals voorgeschreven, om 15.45 uur zou zijn begonnen met het gehoor. De beroepsgrond faalt daarom.
De gronden van de maatregel van bewaring
7. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden3 vermeld dat eiser:
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven. Volgens verweerder betreft het hier het besluit van 8 september 2021, dat op 9 september 2021 aan eiser is uitgereikt. Op grond van dit besluit diende eiser Nederland verlaten binnen 28 dagen na bekendmaking van dat besluit;
en als lichte gronden4 vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
8. Eiser betwist deze gronden van de maatregel. Met betrekking tot de grond onder 3c voert hij aan dat het besluit van 8 september 2021 hem niet in een begrijpelijke taal is uitgelegd. Voorts stelt eiser dat de handtekening op het uitreikingsblad bij dat besluit niet van hem is. Er heeft volgens eiser dus geen geldige uitreiking plaatsgevonden. Als gevolg hiervan is het besluit van 8 september 2021 niet in werking getreden. Om die reden heeft eiser (nog steeds) rechtmatig verblijf in Nederland en kan de grond onder 3c de maatregel van bewaring niet dragen.
9. De rechtbank stelt het volgende vast. Op het uitreikingsblad bij de beschikking van 8 september 20215 is geen van de voorgedrukte varianten van uitreiking aangekruist. Vermeld is slechts dat ene [A] op 9 september 2021 de beschikking heeft uitgereikt. Verder is op het uitreikingsblad een stempel van de penitentiaire inrichting in [locatie] (PI) geplaatst. Uit het dossier blijkt dat eiser aldaar op 9 september 2021 was gedetineerd6. Ook is op het stippellijntje bij de vermelding “handtekening vreemdeling” een handtekening geplaatst.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aan de hand van het uitreikingsblad bij de beschikking van 8 september 2021 niet aangetoond dat deze beschikking op 9 september 2021 daadwerkelijk aan eiser is uitgereikt. De handtekening op het stippellijntje bij de vermelding “handtekening vreemdeling” bevestigt niet dat die handtekening van eiser is. Het hokje bij de vermelding “in persoon uitgereikt, waarbij de
3 Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb)
4 Artikel 5.1b, vierde lid, Vb
5 Dossierstuk 28.
6 Dossierstuk 12.
strekking van het besluit met de hulp van een tolk in een voor betrokkene begrijpelijke taal is meegedeeld” is immers niet aangekruist. In combinatie met het stempel van de PI kan niet worden uitgesloten dat die handtekening door iemand anders dan eiser is geplaatst. Voorts heeft verweerder niet aangetoond dat eiser op 9 september 2021 of daarna langs enige weg in kennis is gesteld van de beschikking van 8 september 2021.
11. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder niet heeft aangetoond dat de beschikking van 8 september 2021 op rechtsgeldige wijze aan eiser bekend is gemaakt en dat de beschikking op 9 september 2021, of op enig moment daarna, in werking is getreden. Dat betekent dat eiser op het moment van zijn inbewaringstelling rechtmatig verblijf in Nederland had. Er bestond voor hem toen geen plicht om Nederland binnen een bepaalde termijn te verlaten. Verweerder heeft de grond onder 3c daarom ten onrechte aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. De beroepsgrond slaagt dus.
12. Al vanwege het ontbreken van een andere valide zware grond voor de maatregel van bewaring, kan het bestreden besluit niet overeind blijven. De overige geschilpunten behoeven geen bespreking meer. Het beroep is dus gegrond en de maatregel van bewaring is met ingang van 24 november 2021 onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag.
13. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 16 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 0 x
€ 130,- (verblijf politiecel) en 16 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.600,-
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.870,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het geven van een nadere schriftelijke reactie na het schorsen ter zitting met een waarde per punt van
€ 748,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet
verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.