In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, vertegenwoordigd door hun ouders, en het college van burgemeester en wethouders van Westland. De eisers, drie kinderen met verschillende diagnoses waaronder autismespectrumstoornis en ADHD, hadden een aanvraag ingediend voor jeugdhulp in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Deze aanvraag werd door verweerder afgewezen, wat leidde tot beroep van de eisers.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 26 mei 2019 was ingediend, maar dat het college in zijn besluit van 8 juli 2019 en het daaropvolgende bestreden besluit van 23 januari 2020, de aanvraag ongegrond had verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 17 november 2021, waarbij de vader van de eisers en vertegenwoordigers van verweerder aanwezig waren. De rechtbank heeft de argumenten van eisers, die stelden dat zorg door ouders essentieel is voor de ontwikkeling van de kinderen, gewogen tegen de argumenten van verweerder, die stelde dat de zorg niet voldeed aan de kwaliteitseisen van de Jeugdwet.
De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag door verweerder gerechtvaardigd was. De rechtbank benadrukt dat de eigen kracht van de jeugdige en zijn ouders centraal staat in de Jeugdwet en dat de gemeente alleen verplicht is om een voorziening te treffen als de ouders en de jeugdige er zelf niet uitkomen. De rechtbank oordeelt dat de zorg die door de ouders en de thuiszorgorganisatie werd geboden niet voldeed aan de vereiste kwaliteitseisen en dat er sprake was van complexe problematiek die een andere aanpak vereiste. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van verweerder.