ECLI:NL:RBDHA:2021:13638

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2021
Publicatiedatum
10 december 2021
Zaaknummer
20/1835
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag persoonsgebonden budget voor jeugdhulp op grond van de Jeugdwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, vertegenwoordigd door hun ouders, en het college van burgemeester en wethouders van Westland. De eisers, drie kinderen met verschillende diagnoses waaronder autismespectrumstoornis en ADHD, hadden een aanvraag ingediend voor jeugdhulp in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Deze aanvraag werd door verweerder afgewezen, wat leidde tot beroep van de eisers.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 26 mei 2019 was ingediend, maar dat het college in zijn besluit van 8 juli 2019 en het daaropvolgende bestreden besluit van 23 januari 2020, de aanvraag ongegrond had verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 17 november 2021, waarbij de vader van de eisers en vertegenwoordigers van verweerder aanwezig waren. De rechtbank heeft de argumenten van eisers, die stelden dat zorg door ouders essentieel is voor de ontwikkeling van de kinderen, gewogen tegen de argumenten van verweerder, die stelde dat de zorg niet voldeed aan de kwaliteitseisen van de Jeugdwet.

De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag door verweerder gerechtvaardigd was. De rechtbank benadrukt dat de eigen kracht van de jeugdige en zijn ouders centraal staat in de Jeugdwet en dat de gemeente alleen verplicht is om een voorziening te treffen als de ouders en de jeugdige er zelf niet uitkomen. De rechtbank oordeelt dat de zorg die door de ouders en de thuiszorgorganisatie werd geboden niet voldeed aan de vereiste kwaliteitseisen en dat er sprake was van complexe problematiek die een andere aanpak vereiste. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van verweerder.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/1835

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 december 2021 in de zaak tussen

[eisers] , eisers,

wettelijk vertegenwoordigd door hun ouders [A] en [B] , [woonplaats] ,
(gemachtigde: mr. A.C.M. Martens),
en

het college van burgemeester en wethouders van Westland, verweerder

(gemachtigde: mr. M.J. Boers, Boers advocatuur te ‘s-Gravenzande).

Procesverloop

In het besluit van 8 juli 2019 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers van 26 mei 2019 om jeugdhulp in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) afgewezen.
In het besluit van 23 januari 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 november 2021 via skype op zitting behandeld. De vader van eisers is verschenen, bijgestaan door [C] namens de gemachtigde van eisers. Namens verweerder hebben aan de zitting deelgenomen de gemachtigde van verweerder, [D] (betrokken gezinsmanager) en [E] (gedragswetenschapper). Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
Verweerder verleent sinds 2016 jeugdhulp op grond van de Jeugdwet (Jw) ten behoeve van eisers. Zowel [voornaam eiser 1] (12) als [voornaam eiser 2] (11) zijn gediagnosticeerd met een autismespectrumstoornis. [voornaam eiser 3] (9) is (inmiddels) gediagnosticeerd met ADHD en ODD. Zij wonen bij hun (gezagdragende) ouders. Vader werkt fulltime als medewerker gebiedsbeheer bij een gemeente en moeder werkt drie dagen per week als pedagogisch medewerker bij een kinderdagverblijf.
2. Op 3 augustus 2018 is jeugdhulp in de vorm van een persoonsgebonden budget (van € 44.819) verstrekt voor de periode van 25 juli 2018 tot 24 juli 2019. Dit pgb is ingezet voor thuiszorg door thuiszorgorganisatie Bibi (professionele zorg) en voor door ouders geboden zorg (niet-professionele zorg). In het door het sociaal kernteam van verweerder opgestelde plan van aanpak (opgesteld in april 2017, geëvalueerd en aangepast in november 2017, november 2018 en mei 2019) is onder meer vermeld dat ouders aan het re-integreren zijn na ziekmelding op het werk in juni 2018 en dat vanaf dat moment thuiszorg voor vier uur per dag wordt ingezet om de ouders te ontlasten. Verder is daarin vermeld dat aan de in dat plan gestelde doelen - onder meer verbetering van het gedrag van met name [voornaam eiser 2] (beter omgaan met overgangsmomenten, beter vrije tijd kunnen indelen en beter naar ouders luisteren) en daarnaast gericht op ouders (verbeteren balans draagkracht en draaglast) - gewerkt wordt door inzet van Boba levensloopbegeleiding en Thuiszorg Bibi. Ook is vermeld dat ouders ieder een traject bij GGZ Delfland hebben gevolgd.
3. In maart 2019 is [voornaam eiser 2] uitgevallen op school (groep 4 basisschool, regulier onderwijs). Hij was daardoor de gehele week thuis, waarvan twee dagen zonder (ouderlijk) toezicht. Op 14 mei 2019 is tussen partijen besproken hoe de zorg eruit zou moeten zien na 24 juli 2019. In het verslag van dat gesprek is onder meer vermeld dat de betrokken zorgregisseurs namens verweerder aangaven dat inzet van een pgb op lange termijn niet lijkt bij te dragen aan de zelfredzaamheid van het gezin, de doelen en het overbodig maken van hulpverlening. Geadviseerd is een systemische benadering zoals inzet van intensieve ambulante begeleiding thuis door het Integraal Ambulant Team (hierna: IAT), teneinde ouders meer sturing aan de kinderen te kunnen laten geven.
4. Op 25 mei 2019 hebben eisers een aanvraag (hierna: de aanvraag) ingediend voor jeugdhulp, te bekostigen via een pgb, in de vorm van professionele zorg door Thuiszorg Bibi, waarvan 84 uur voor [voornaam eiser 2] en 35 uur voor [voornaam eiser 1] , en daarnaast voor niet-professionele zorg door ouders, waarvan 14 uur voor [voornaam eiser 2] , 14 uur voor [voornaam eiser 1] en 28 uur voor [voornaam eiser 3] .
5. Bij het primaire besluit is de aanvraag afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Verweerder verwijst naar het advies van de commissie bezwaarschriften van verweerder van 10 juli 2019 en stelt zich voor wat betreft het gevraagde pgb voor professionele zorg (door Thuiszorg Bibi) op het standpunt dat de zorg niet voldoet aan de kwaliteitseisen genoemd in artikel 8.1.1. van de Jeugdwet. De medewerkers van deze organisatie hebben immers onvoldoende kennis van autisme en zijn daarin niet gespecialiseerd. Daarnaast werd de hulp door ouders ingezet voor huishoudelijke taken en oppas. Ouders gingen weg om te werken op het moment waarop thuiszorg Bibi er was. Voor wat betreft het gevraagde pgb voor niet-professionele zorg stelt verweerder zich op het standpunt dat het onafwendbaar is om op te schalen naar meer gespecialiseerde, professionele vormen van jeugdzorg. Er is sprake van meervoudige, complexe problematiek. De situatie is verslechterd, wat onder meer blijkt uit het feit dat [voornaam eiser 2] is uitgevallen op school. Door inzet van jeugdhulp in de vorm van Zorg in Natura (ZIN), bijvoorbeeld door het IAT, wordt beoogd het pedagogisch vermogen van ouders te vergroten zodat zij meer sturing aan de kinderen kunnen geven. Een pgb voor niet-professionele zorg vraagt veel verantwoordelijkheid en is een extra belasting.
6. In beroep hebben eisers daartegen samengevat aangevoerd dat zorg door ouders zelf (via een pgb voor niet-professionele hulp) belangrijk is omdat de kinderen hen vertrouwen. Het pgb is nodig zodat ouders minder kunnen gaan werken en de benodigde zorg kunnen leveren. De ouders zijn genoodzaakt fulltime te gaan werken als het pgb wegvalt. Betwist wordt dat het pgb niet is ingezet om aan bepaalde doelen te werken.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1
De rechtbank stelt voorop dat het doel van de Jw is het versterken van de eigen kracht van de jongere(n) en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van diens gezin en sociale omgeving [1] . Ouders zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor het gezond en veilig opgroeien van hun kinderen. De gemeente treft daar waar een jeugdige of zijn ouders dit nodig hebben bij problemen met het opgroeien, de zelfredzaamheid of maatschappelijke participatie, een voorziening op het gebied van jeugdhulp. Uitgangspunt hierbij blijft echter de eigen kracht van de jeugdige en zijn ouders. De gemeente is alleen gehouden een voorziening te treffen als de jeugdige en zijn ouders er op eigen kracht niet uitkomen. Vervolgens beslist zij of en welke voorziening een jeugdige nodig heeft. De gemeente is gehouden om te zorgen voor een deskundige advisering over en beoordeling van de vraag of er een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is en welke voorziening dit dan is. Dat neemt echter niet weg dat zij een zelfstandige afweging kan maken over welke voorziening precies moet worden getroffen.
7.2
Artikel 2.3 van de Jw bepaalt dat indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, het college ten behoeve van de jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen op het gebied van jeugdhulp treft. Het college waarborgt een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:
a. gezond en veilig op te groeien;
b. te groeien naar zelfstandigheid, en
c. voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.
7.3
In artikel 8.1.1, tweede lid, van de Jw zijn cumulatieve voorwaarden vermeld waaraan moet zijn voldaan om een pgb te kunnen verstrekken. Eén van die voorwaarden is (sub c) dat naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort en die de jeugdige en zijn ouders van het budget willen betrekken, van goede kwaliteit is.
7.4
In de memorie van toelichting bij artikel 8.1.1., tweede lid, onderdeel c, van de Jw, is het volgende vermeld [2] : “Ten slotte wordt in onderdeel c gesteld dat de jeugdhulp die de jeugdige en zijn ouders met het budget wensen in te kopen voldoet aan de kwaliteitseisen. Dit zijn de eisen die in het onderhavige wetsvoorstel in hoofdstuk 4 aan de jeugdhulp worden gesteld. De gemeente zal zich ervan moeten vergewissen dat de kwaliteit van de te kopen jeugdhulp goed is, hetgeen zowel voor de veiligheid van de jeugdige en zijn ouders als voor de effectiviteit van de inzet van de jeugdhulp van groot belang kan zijn.”
In hoofdstuk 4 is in artikel 4.1.3, tweede lid, van de Jw neergelegd dat wordt gewerkt op basis van een hulpverleningsplan of plan van aanpak, waarover is overlegd met de jeugdige(n) en ouders en dat is afgestemd op de behoefte van de jeugdige(n).
7.5
In dit geval staat vast dat sprake is van complexe en meervoudige problematiek. Uit het (onder 2 bedoelde) plan van aanpak van november 2018 blijkt dat de gestelde doelen met name zien op verandering van het gedrag van de met een autismespectrumstoornis gediagnosticeerde [voornaam eiser 2] en op de rol van ouders daarin. Niet in geschil is dat de medewerkers van Bibi Thuiszorg niet gespecialiseerd zijn in de problematiek waarmee [voornaam eiser 2] en de andere kinderen zijn gediagnosticeerd. Gedurende de periode waarin deze organisatie met een pgb werd ingezet is de balans tussen draagkracht en draaglast van ouders weliswaar iets verbeterd, maar tevens verslechterde de situatie van [voornaam eiser 2] in die zin dat hij uitviel op school en (deels zonder toezicht) thuis kwam te zitten. Gelet hierop heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat met het (per mei 2019) opnieuw toekennen van jeugdhulp in de vorm van een pgb voor thuiszorg (119 uur per week) en zorg door ouders (56 uur per week), in onvoldoende mate een bijdrage zou worden geleverd aan waar jeugdhulp volgens de Jw voor is bedoeld: het oplossen van de in het plan van aanpak gesignaleerde problemen en de gestelde doelen, om zodoende de eigen kracht van de jongere(n) te versterken en het probleemoplossend vermogen van het gezin te vergroten. De beoogde inzet van thuiszorg voldoet bovendien niet aan de in artikel 8.1.1., tweede lid, aanhef en onder c, van de Jw gestelde kwaliteitseisen, nu de medewerkers van Thuiszorg Bibi niet zijn gespecialiseerd in de problematiek waarmee eisers zijn gediagnosticeerd. Daar komt bij dat niet is weersproken dat ouders gingen werken zodra de thuiszorgmedewerker kwam, waarmee deze zorg in feite werd ingezet als oppas, terwijl een pgb daar gelet op artikel 2.3 van de Jw niet voor is bedoeld.
7.6
Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat het opschalen naar inzet van intensieve ambulante (thuis)begeleiding in de vorm van ZIN nodig was, waarbij door in de aanwezige problematiek gespecialiseerde professionals wordt gewerkt aan de gestelde doelen en aan het vergroten van de (pedagogische) vaardigheden van de ouders zodat zij meer sturing aan de kinderen kunnen geven, waardoor de kinderen zich kunnen ontwikkelen. Namens verweerder is door de betrokken gezinsmanager ter zitting opgemerkt dat in 2019 in het gezin werd gezien dat de ontwikkeling van [voornaam eiser 2] stagneerde en dat fors op elkaar werd gereageerd, zodat systemische begeleiding nodig werd geacht teneinde ouders te leren hoe met de aanwezige problematiek om te gaan. De gemachtigde van eisers heeft ter zitting gemeld dat uit de stukken niet blijkt dat de ontwikkeling van [voornaam eiser 2] stagneerde. De rechtbank overweegt dat dit wel degelijk uit de stukken kan worden afgeleid, nu uit het plan van aanpak van mei 2019 blijkt dat de zorgen ten aanzien van (met name) [voornaam eiser 2] - onder meer door zijn schooluitval - fors zijn toegenomen ten opzichte van de periode daarvoor.
7.7
De grond dat ouders bij uitstek geschikt zijn om de benodigde zorg (via een pgb) te leveren omdat de kinderen hen vertrouwen, is niet onderbouwd met informatie van een (gedrags)deskundige. Gelet daarop en op wat er onder 7.5 en 7.6 is overwogen, faalt die grond.
7.8
De grond dat ouders genoodzaakt zouden zijn om allebei fulltime te werken zonder pgb, slaagt niet omdat ook die stelling op geen enkele wijze is onderbouwd. Daarnaast stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat een pgb niet is bedoeld om inkomen aan te vullen of inkomstenderving op te vangen.
7.9
Ter zitting is besproken (en uit een bij het verweerschrift overgelegde bijlage blijkt) dat jeugdhulp (in de vorm van ZIN) door het IAT is ingezet van augustus 2019 tot december 2020 en dat aansluitend gezinsbegeleiding en begeleiding voor [voornaam eiser 2] (schooluitvallersgroep) plaatsvond door zorgaanbieder Stichting Klimkoord. In augustus 2021 is besloten dat ouders alle vormen van gezinsbegeleiding hebben gehad en daarin voldoende hebben geleerd en dat nu, naast individuele hulp voor [voornaam eiser 2] , een hulptraject voor moeder vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning wordt onderzocht. Vader heeft ter zitting bevestigd dat [voornaam eiser 2] intensieve begeleiding (vergelijkbaar met dagbehandeling) bij Stichting Klimkoord volgt, gericht op terugkeer naar onderwijs, en dat hij progressie heeft laten zien en nog steeds laat zien.
7.1
Geconcludeerd wordt dat verweerder de aanvraag heeft kunnen afwijzen en dat het bestreden besluit niet onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2021.
De griffier is buiten staat deze
uitspraak mede te ondertekenen
griffier
rechter, tevens kinderrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het niet eens bent met de uitspraak.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3, blz. 2
2.Kamerstukken II 2012/13, 33684, 3, p. 222