ECLI:NL:RBDHA:2021:13642

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
10 december 2021
Zaaknummer
SGR 20/6605
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering Schadefonds Geweldsmisdrijven wegens onvoldoende bewijs van opzettelijk misdrijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven. De eiser had een aanvraag ingediend voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven, maar deze aanvraag werd op 3 januari 2020 afgewezen. Het bezwaar van de eiser tegen deze afwijzing werd op 4 september 2020 ongegrond verklaard, waarna de eiser beroep instelde bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 6 december 2021 heeft de eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat hij slachtoffer was van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. Hij gaf aan dat hij was bedreigd door een groep personen en dat iemand uit deze groep een bierflesje naar hem had gegooid, wat resulteerde in lichamelijk letsel.

De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de eiser niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk slachtoffer is geworden van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende concrete en verifieerbare aanwijzingen waren dat er opzettelijk geweld tegen de eiser was gebruikt. De rechtbank heeft de verklaringen van de eiser, de meldingen bij de politie en de medische documenten bekeken, maar vond deze onvoldoende om de aanvraag voor een uitkering te rechtvaardigen. De verschillende verklaringen van de eiser over de datum en de omstandigheden van het voorval droegen bij aan de onduidelijkheid.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de eiser geen recht heeft op de gevraagde uitkering. De rechtbank benadrukte dat het ontbreken van voldoende bewijs niet betekent dat de eiser niet wordt geloofd, maar dat er simpelweg niet genoeg aanwijzingen zijn om de aanvraag te honoreren. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6605

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, verweerder

(gemachtigde: mr. A.H.R. Jager en mr. Y. Pieters).

Procesverloop

In het besluit van 3 januari 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven afgewezen.
In het besluit van 4 september 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 6 december 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, samen met zijn begeleider mevrouw [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Verweerder verstrekt uitkeringen aan slachtoffers van opzettelijk gepleegde geweldsmisdrijven die ernstig lichamelijk of psychisch letsel hebben opgelopen. De eenmalige uitkering is bedoeld om het geschade vertrouwen te herstellen en het slachtoffer vooruit te helpen, zodat het blik weer op de toekomst kan worden gericht. Voor een uitkering moet worden voldaan aan voorwaarden. Er moeten bijvoorbeeld voldoende aanwijzingen zijn dat de aanvrager slachtoffer was van een opzettelijk misdrijf.
2. Eiser geeft aan dat hij is bedreigd door een groep personen en dat iemand uit deze groep ook opzettelijk een bierflesje in zijn rug heeft gegooid. Hierdoor is eiser gevallen en heeft hij lichamelijk letsel opgelopen. Eiser heeft van dit voorval een melding gedaan bij de politie. Verweerder heeft bij de politie deze informatie opgevraagd, maar uit de ontvangen informatie blijkt onvoldoende over de oorzaak en de manier waarop het misdrijf is gebeurd. Uit de door eiser zelf verstrekte informatie komt evenmin een helder beeld naar voren wat er nu precies op welke datum is gebeurd. Omdat verweerder hierdoor de feiten onvoldoende kan vaststellen, geeft verweerder eiser geen uitkering. Eiser is het hier niet mee eens.
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
3. In beroep herhaalt eiser dat er opzettelijk glas naar hem is gegooid waardoor hij is gevallen. Hij heeft hierdoor letsel aan zijn hoofd en een breuk in zijn hand opgelopen. Eiser is nog steeds aan het herstellen en hij heeft trillingen en is bovendien angstig om naar buiten te gaan. Zijn klachten zijn nog niet verbeterd. Eiser gebruikt medicatie om rustig te blijven. Gelet op dit alles vindt eiser dat hij wel recht heeft op een uitkering.
4. Verweerder blijft vasthouden aan zijn standpunt dat eiser onvoldoende concreet en consistent heeft verklaard om een uitkering te kunnen verstrekken. Het is niet zo dat verweerder eiser niet gelooft, maar verweerder heeft simpelweg meer informatie nodig.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid de aanvraag van eiser heeft mogen afwijzen omdat eiser niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij slachtoffer is geworden van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. Dit betekent dat eiser geen uitkering krijgt. Er moeten namelijk voldoende aanwijzingen zijn dat iemand expres geweld tegen eiser heeft gebruikt. In dit geval zijn er te weinig concrete en verifieerbare aanwijzingen dat iemand expres geweld tegen eiser heeft gebruikt.
5.2.
De rechtbank heeft de meldingen van eiser bij de politie, de uitleg van eiser, de foto’s en de brieven van de artsen en het ziekenhuis bekeken, en is het met verweerder eens dat deze niet genoeg aanwijzingen geven om het misdrijf aannemelijk te achten. De foto’s en de brieven van de artsen maken namelijk niet duidelijk hoe eiser gewond is geraakt. Het is daarom onvoldoende duidelijk of de klachten van eiser het gevolg zijn van een expres uitgevoerd misdrijf. De uitleg van eiser is niet genoeg omdat die informatie alleen zijn beeld van de gebeurtenissen geeft. Dit beeld kan veranderen door tijdsverloop of door de gevolgen van de gebeurtenissen moeilijk opnieuw te vertellen zijn. De rechtbank stelt verder vast dat eiser in zijn aanvraag, bij de politie en ook ter zitting verschillende, met elkaar tegenstrijdige, data heeft opgegeven met betrekking tot wat er is gebeurd en wanneer dat is gebeurd. Zo blijkt uit het procesdossier dat eiser bij zijn aanvraag 18 oktober 2019 heeft opgegeven als datum van het misdrijf, terwijl uit het mutatierapport van de politie van 8 december 2019 blijkt dat eiser heeft verklaard dat hij op 29 november 2019 is gevallen omdat er door een groep jongeren bierflessen naar hem zijn gegooid. Tijdens de zitting heeft eiser dan weer verteld dat er op 5 november 2019 een fles naar hem is gegooid. Ook hierdoor is het niet duidelijk geworden wat er nu precies is gebeurd en op welke dag dat was.
5.3.
Dat eiser geen uitkering krijgt, betekent niet dat hij niet wordt geloofd. Er zijn alleen te weinig aanwijzingen dat er een misdrijf heeft plaatsgevonden én dat het misdrijf expres is uitgevoerd. De rechtbank heeft ter zitting begrepen dat eiser nog steeds aan het herstellen is van wat hem is overkomen, maar het letsel, het herstel of de angst zeggen niet wat er precies is gebeurd of waarom de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. Dat is voor een uitkering wel nodig.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. G.A. Verhoeven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.